2012, External research report In het kader van het project Loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB), dat is gefinancierd door het ministerie van OC&W, heeft de werkgroep Doorstroom mbo/hbo/arbeidsmarkt een kijkkader ontwikkeld voor docenten, opleidingsmanagers en beleidsmedewerkers. Dit kijkkader moet hen helpen om zicht te krijgen op wat er binnen hun opleidingen gebeurt aan loopbaanoriëntatie- en begeleiding, gericht op doorstroom naar het hbo of de arbeidsmarkt.
2012, External research report Deze rapportage beschrijft de resultaten van een onderzoek naar kennisgemeenschappen in het Nederlandse primair onderwijs uitgevoerd in opdracht van de PO-Raad. In 2009 heeft de PO-Raad zeggenschap gekregen over de besteding van een deel van de middelen bestemd voor onderzoeks- en ontwikkelactiviteiten in de sector primair onderwijs, de SLOA-middelen. De PO-Raad wil de onderzoeks- en ontwikkelfunctie in de sector versterken.1 Een van de manieren waarop scholen invulling geven aan de onderzoeks- en ontwikkelfunctie is door de inrichting van kennisgemeenschappen. Deze zouden een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan duurzame organisatieontwikkeling (Onderwijsraad, 2003). Ook de PO-Raad ziet kennisgemeenschappen als een veelbelovende praktijk om de onderzoeks- en ontwikkelfunctie in de scholen te versterken en op deze manier het eigenaarschap voor structurele verbetering van onderwijskwaliteit op de juiste plaats te beleggen. De PO-Raad vraagt zich af in hoeverre kennisgemeenschappen daadwerkelijk bijdragen aan het versterken van de onderzoeks- en ontwikkelfunctie in de school en welke rol zij spelen bij spelen bij het bevorderen van organisa-tiebreed leren en innoveren. De inzichten verkregen uit dit onderzoek pogen bij te dragen aan het formuleren van een antwoord op deze vragen.
2011, Article / Letter to editor (De Kwestie, vol. mei, iss. 5, (2011), pp. 1-72)Dit rapport geeft een kijkje in de keuken van onderwijsinstellingen. Welke overwegingen worden er zoal genoemd over het al dan niet invoeren van ict in het onderwijs? Welke opvattingen worden door docenten gehuldigd wanneer ze kijken naar de kwaliteit van digitale leermiddelen? Op grond waarvan zijn scholen al dan niet bezig met ontwikkeling of uitvoering van beleidsplannen voor leermiddelen en professionalisering van docenten? Welke strategieën worden er in de praktijk gebruikt om digitale leermiddelen een plek in het onderwijs te geven? Deze en veel andere vragen komen in het rapport op een intrigerende manier aan de orde en daarbij blijkt dat het onderwijs niet altijd bediend wordt vanuit een en dezelfde keuken. Er is variatie en er zijn mogelijkheden en er kan dus door scholen worden gekozen. De respondenten in het onderzoek verwachten een verdubbeling van de inzet van digitale leermiddelen in slechts enkele jaren en zij verwachten daarvan een positief effect op de motivatie van de docenten, de samenwerking in de school en de variatie in de leeractiviteiten. Deze positieve verwachting is hoopvol voor de toekomst. Bovendien wordt uit het rapport duidelijk dat een en ander niet noodzakelijkerwijze op een en dezelfde manier hoeft te worden bereikt: “Er kunnen verschillende wegen worden bewandeld, de ene is niet persé minder dan de andere, maar uiteindelijk dient er zowel aandacht te zijn voor breedte en draagvlak als voor onderwijsvisie en verbinding.”
2018, Dissertation Samenvatting
Dit proefschrift gaat over de uitdaging voor leerkrachten in het basisonderwijs om leervragen van leerlingen een plaats te geven in hun onderwijs. Leervragen betreffen vragen die leerlingen zelf stellen, voortkomend uit persoonlijke belangstelling of verwondering en gericht op het willen weten en begrijpen. Het gebruik van leervragen van leerlingen in het onderwijs kan een positieve bijdrage leveren aan het leren van leerlingen. Zelf leervragen stellen versterkt de intrinsieke motivatie van leerlingen en bevordert de ontwikkeling van een onderzoekende houding. Zelf leervragen onderzoeken, bevordert de ontwikkeling van cognitieve en metacognitieve vaardigheden en ondersteunt zelfgestuurde kennisconstructie. Ook aan het lesgeven van leerkrachten kan het positief bijdragen. Leerkrachten kunnen leervragen gebruiken om meer zicht te krijgen op de voorkennis van leerlingen, te begrijpen hoe leerlingen redeneren, om onderzoeksactiviteiten op te starten en de betekenis van de leerstof voor de leerlingen te versterken.
Helaas blijken leervragen van leerlingen zeldzaam en blijven daardoor veel kansen voor het leren en lesgeven onbenut. Om dit te veranderen hebben leerkrachten een cruciale rol. Leerkrachten staan voor de uitdaging ruimte te bieden aan leervragen van leerlingen, terwijl zij ook de verantwoordelijkheid hebben leerstofdoelen te behalen. Leerkrachten hebben behoefte aan ondersteuning die hen in staat stelt “effectief vraaggestuurd onderwijs” te realiseren, gedefinieerd als onderwijs waarbij leerlingen eigen leervragen stellen en onderzoeken die bijdragen aan het leren van de beoogde leerstof.
Dit proefschrift heeft als doel ondersteuning te ontwikkelen en te onderzoeken die leerkrachten helpt in de begeleiding van effectief vraaggestuurd onderwijs. De centrale vraag in het proefschrift is: Hoe kunnen leerkrachten ondersteund worden in de begeleiding van vraaggestuurd onderwijs? Omdat eerder onderzoek heeft aangetoond dat mindmapping zowel de vrijheid voor leervragen als de structuur voor het borgen van leerstofinhouden kan bieden, wordt onderzocht of en op welke wijze mindmappen een rol kan spelen bij de begeleiding van effectief vraaggestuurd onderwijs.
De onderzoeksbenadering in dit proefschrift is ontwerponderzoek. De opbouw van de studies volgt de stadia van dit type onderzoek. Eerst worden in een valideringstudie de ontwerpprincipes voor de begeleiding van effectief vraaggestuurd onderwijs in de literatuur gezocht. Dan wordt in een ontwikkelstudie een praktische oplossing op basis van deze ontwerpprincipes ontwikkeld. Vervolgens onderzoekt een effectiviteitstudie de effecten van deze oplossing op de leeropbrengsten van de leerlingen. Tenslotte wordt in een implementatiestudie verkend of de ontwikkelde oplossing ook toepasbaar is voor een verscheidenheid aan leraren in verschillende basisscholen.
Hoofdstuk 2
De valideringsstudie in hoofdstuk 2 heeft tot doel om de ontwerpprincipes te identificeren die nodig zijn om een praktische oplossing te ontwikkelen voor de begeleiding van effectief vraaggestuurd onderwijs. De volgende onderzoeksvraag werd gesteld in dit systematische kwalitatieve literatuuronderzoek: Welke ontwerpprincipes kunnen in de literatuur worden gevonden ten aanzien van de begeleiding van effectief vraaggestuurd onderwijs?
Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn 36 studies geselecteerd op basis van zowel onderzoeks- als verslagskenmerken. Alle studies waren wetenschappelijke empirische onderzoeken naar de begeleiding van leervragen in het basisonderwijs, gepubliceerd na 1990. De studies zijn geanalyseerd aan de hand van een matrix, die de drie fasen in het vraagproces (oproepen, formuleren en beantwoorden) verbindt met drie perspectieven op leerkrachtbegeleiding (leerkrachtkenmerken, instructieactiviteiten en de ondersteuning van het vraagproces)
De resultaten tonen dat leerkrachten een verscheidenheid aan lesgevende strategieën combineren om leerlingen te begeleiden in de drie fasen van het vraagproces. Door de patronen in de leerkrachtbegeleiding te analyseren werden vier ontwerpprincipes geïdentificeerd: (1) creëer een ondersteunende klassencultuur door de waarde van elke vraag voor leren te benadrukken, (2) definieer een conceptuele focus voor de leervragen door het vaststellen van een kerncurriculum, (3) bevorder de gezamenlijke verantwoordelijkheid en samenwerking in de klas voor het verkennen en uitbreiden van het kerncurriculum, en (4) visualiseer de relatie van de leervragen en antwoorden met het kerncurriculum.
Hoofdstuk 3
De ontwikkelstudie in hoofdstuk 3 had tot doel om zowel een praktische oplossing te ontwikkelen voor de begeleiding van vraaggestuurd onderwijs, als ook theoretisch inzicht te verwerven of en hoe deze oplossing leerkrachten zou kunnen ondersteunen. Gebaseerd op literatuur over het visualiseren van kennis in conceptmap en mindmaps is digitaal mindmappen in de praktische oplossing centraal gesteld. De onderzoeksvraag was: Wat is de relevantie, haalbaarheid en effectiviteit van digitaal mindmappen in een scenario voor de begeleiding van vraaggestuurd onderwijs?
Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is een meervoudige case studie uitgevoerd waarin een prototype van een scenario voor de begeleiding van vraaggestuurd onderwijs werd ontwikkeld, geïmplementeerd en geëvalueerd in meerdere rondes. Twaalf leerkrachten in negen klassen namen deel aan de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van dit scenario, waarin mindmappen een centrale rol speelde in vijf opeenvolgende fases van vraaggestuurd onderwijs: voorbereiding, introductie, vragen stellen, kennisbouwen en evaluatie. Video-opnames van klassenactiviteiten en interviews met de leraren waren de primaire data. De analyse richtte zich op de betrouwbaarheid van de structuur en op betrouwbaarheid van het proces. De betrouwbaarheid van de structuur werd geoperationaliseerd als de mate van naleving van activiteiten in de vijf fases en gelijke tijdsduur. De betrouwbaarheid van het proces was geoperationaliseerd als de relevantie, haalbaarheid en effectiviteit van het scenario voor de begeleiding van vraaggestuurd onderwijs, zoals dit werd ervaren door de leerkrachten.
De resultaten tonen dat de leerkrachten de meeste activiteiten in de verschillende fases uitvoerden zoals beoogd. Tien leerkrachten gaven aan dat zij en hun leerlingen enthousiast waren over deze manier van werken in de klas, omdat het scenario relevant, haalbaar en effectief was voor de begeleiding van vraaggestuurd onderwijs. Twee leerkrachten waren positief over de eerste drie fases van het scenario, maar waren kritisch over de haalbaarheid en effectiviteit van mindmappen voor de fases van kennisbouwen en evaluatie. Deze twee leerkrachten vonden de effecten van de klassenmindmap op het gezamenlijk leren van leerlingen nog beperkt en zagen daarnaast dat sommige leerlingen moeite hadden met het tekenen van de eigen mindmaps. De resultaten tonen dat het scenario over het algemeen als een functionele ondersteuning werd ervaren in de vijf fases van de begeleiding van effectief vraaggestuurd onderwijs.
Hoofdstuk 4
Het doel van de effectiviteitsstudie in hoofdstuk 4 was om te bepalen of in welke mate de leerlingen de leerstofdoelen behaalden door het stellen en beantwoorden van hun leervragen. De onderzoeksvraag was: In welke mate halen leerlingen leerstofdoelen, geoperationaliseerd als (1) het leren van het kerncurriculum, (2) het uitbreiden van kerncurriculum en (3) het verfijnen van de conceptuele structuur van hun kennis, als leerkrachten vraaggestuurd onderwijs begeleiden met behulp van een scenario ondersteund door mindmappen?
De onderzoeksmethode bestond uit de vergelijking van voor- en nametingen van de betrokken leerlingen. De onderzoeksgroep bestond uit 276 leerlingen, tussen de 8 en 12 jaar oud, verdeeld over 10 klassen in twee basisscholen. In elke school werkten de leerkrachten en leerlingen zes weken aan een zelfgekozen onderwerp met het scenario. De expertmindmap van de leerkrachten werd aangehouden als de visualisatie van het kerncurriculum voor het onderwerp. Leerlingmindmaps, expertmindmap en klassenmindmap werden voor en na het leerarrangement verzameld als de primaire data. Om de resultaten van de mindmaptoets te valideren is voor en na het leerarrangement ook een multiple choice kennistoets afgenomen. Naast voor- en nametingen zijn tijdens de uitvoering van het scenario in de klassen video-opnames gemaakt en leerlingproducten zoals mindmaps en werkbladen verzameld. De analyse van de leerlingmindmaps richtte zich op overeenkomsten met en uitbreiding van het kerncurriculum en de kwaliteit van de conceptuele structuur. Correlaties van het aantal vragen en de focus van de vragen (op kerncurriculum of uitbreiding) met de leeropbrengsten in de mindmaps zijn berekend. Daarnaast zijn de correlaties tussen de ontwikkeling van de klassenmindmap en individuele leerlingmindmaps onderzocht.
De vergelijking tussen voor- en nametingen toonde dat ongeveer 80% van alle leerlingmindmaps op drie manieren beter werden: er werden meer kernconcepten uit de expertmindmap gebruikt, het aantal uitbreidingen op de kernconcepten nam toe en de kwaliteit van de mindmapstructuur verbeterde. Ongeveer 7% van de mindmaps bleef min of meer hetzelfde en 15% van de mindmaps nam juist af in mate van overeenkomst met de expertmindmap, uitbreiding of kwaliteit van de structuur. Tegelijkertijd werd een significant matig positief effect geconstateerd in de multiple choice kennistoets. De analyse van de leervragen toonde geen correlatie met individuele leeruitkomsten, maar er was wel een significant effect op de ontwikkeling van de gezamenlijke klassenmindmap. Tevens had de ontwikkeling van de klassenmindmap een significant effect op het gebruik van kernconcepten en de kwaliteit van structuur in de leerlingmindmaps. Op basis van deze resultaten kon geconcludeerd worden dat het scenario een effectieve bijdrage levert aan het behalen van leerstofdoelen door een
2012, Article / Letter to editor (Tijdschrift voor Lerarenopleiders, vol. 33, iss. 4, (2012), pp. 15-23)Er kiezen in verhouding maar weinig jongens voor de opleiding tot leraar primair onderwijs (pabo)1 en van die kleine groep haalt nog niet de helft de eindstreep. Daarnaast wordt er vaker geklaagd over de kwaliteit van mannelijke afgestudeerden. Het geringe aantal mannelijke leraren primair onderwijs wordt als problematisch gezien omdat dit leidt tot te homogeen samengestelde teams. Met het door de Nederlandse overheid gesubsidieerde project ‘Meer Mans’ pogen we op de twee pabo’s van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN)2 te bewerkstelligen dat meer mannelijke studenten goed opgeleid de eindstreep halen. In dit artikel schetsen we de aanleiding en vervolgens de theorie die heeft geleid tot de specifieke opzet en werkwijze van het project3 waarin onderzoek en onderwijsontwikkeling in de praktijk van de lerarenopleiding gecombineerd wordt. Naast die algemene projectbeschrijving rapporteren we over de dataverzameling, -analyse en resultaten van de herhaalde metingen naar sekseverschillen in prestaties zoals ze gedurende de looptijd van het project (2,5 jaar) uitgevoerd zijn. Na twee jaar kunnen we constateren dat de sekseverschillen in prestaties kleiner zijn geworden.
2021, Article / Letter to editor (Health Research Policy and Systems, vol. 19, iss. 1, (2021))Background A group of clinician-scientists and managers working within a Dutch academic network, experienced difficulties in clearly defining the knowledge broker role of the clinician-scientists. They found no role clarity in literature, nor did they find tools or methods suitable for clinician-scientists. Clarifying role expectations and providing accountability for funding these knowledge broker positions was difficult. The aim of this research was to design a theory-informed tool that allowed clinician-scientists to make their knowledge broker role visible. Methods A participatory design research was conducted in three phases, over a 21-month period, with a design group consisting of an external independent researcher, clinician-scientists and their managers from within the academic network. Phase 1 constituted a literature review, a context analysis and a needs analysis. Phase 2 constituted the design and development of a suitable tool and phase 3 was an evaluation of the tool's perceived usefulness. Throughout the research process, the researcher logged the theoretic basis for all design decisions. Results The clinician-scientist's knowledge broker role is a knowledge-intensive role and work-tasks associated with this role are not automatically visible (phase 1). A tool (the SP-tool) was developed in Microsoft Excel. This allowed clinician-scientists to log their knowledge broker activities as distinct from their clinical work and research related activities (phase 2). The SP-tool contributed to the clinician-scientists' ability to make their knowledge broker role visible to themselves and their stakeholders (phase 3). The theoretic contribution of the design research is a conceptual model of professionalisation of the clinician-scientist's knowledge broker role. This model presents the relationship between work visibility and the clarification of functions of the knowledge broker role. In the professionalisation of knowledge-intensive work, visibility contributes to the definition of clinician-scientists broker functions, which is an element necessary for the professionalisation of an occupation. Conclusions The SP-tool that was developed in this research, contributes to creating work visibility of the clinician-scientists' knowledge broker role. Further research using the SP-tool could establish a clearer description of the knowledge broker role at the day-to-day professional level and improved ability to support this role within organisations.
2021, Article / Letter to editor (International Journal of Nursing Studies, vol. 120, (2021))Background: Challenging behavior is prevalent in people with dementia residing in nursing homes and places a high burden on the nursing staff of dementia special care units. This study evaluates an educational program for nursing staff for managing challenging behavior: The Educating Nursing Staff Effectively (TENSE) program. This program can be tailored to care organizations' wishes and needs and combines various learning styles. Objective: The aim of this cluster-randomized controlled trial was to examine the short-term (3 months) and long-term (9 months) effects of the TENSE training program on experienced stress, work contentment, and stress reactions at work in nursing staff working in dementia special care units. Design: Cluster-randomized controlled trial. Methods: Nursing staff members of 18 dementia special care units within nine nursing homes from different Netherlands regions were randomized into an intervention (n = 168) or control (n = 129) group. The TENSE program consisted of a three-day training course and two follow-up sessions after three and six months, respectively. The primary outcome was stress experienced by nursing staff measured with the Utrecht Burnout Scale - C. Secondary outcomes were work contentment and stress reactions at work. Furthermore, process evaluation data on the reach of and compliance with the program and the program's feasibility and relevance were collected. Data were collected between November 2012 and November 2014. Results: In general, the participants appreciated the quality and relevance of the TENSE training and evaluated the content of the training as beneficial. The TENSE training had no effect on the components of experienced stress, i.e., emotional exhaustion (p = 0.751), depersonalization (p = 0.701), and personal accomplishment (p = 0.182). Furthermore, no statistically significant effects of the intervention on work contentment and stress reactions at work were found. Conclusions: The TENSE training program did not have an effect on experienced stress, work contentment, nor stress reactions at work of nursing staff working in dementia special care units. In future studies, more focus on practicing new skills seems needed. (C) 2021 The Authors. Published by Elsevier Ltd.
2015, Article / Letter to editor (Tijdschrift voor Lerarenopleiders, vol. 36, iss. 3, (2015), pp. 79-92)De Onderwijsraad (2014) schrijft dat er in de dagelijkse onderwijspraktijk behoefte is aan een nieuw soort leraar. Scholen hebben innovatieve professionals nodig; leraren die beschikken over een onderzoekende houding en onderzoeksvaardig zijn. Daartoe wordt op alle lerarenopleidingen een leerlijn onderzoek opgezet, zo ook op de Arnhemse locatie van de HAN Pabo. Als onderdeel van de leerlijn voeren studenten in het tweede jaar van de opleiding een deel van een onderzoek uit. Onderzocht is of het uitvoeren van deze onderzoeksopdracht bijdraagt aan de ontwikkeling van een onderzoekende houding van studenten. Om de ontwikkeling in onderzoekende houding in kaart te brengen is vóór en na het werken aan de opdracht gemeten of studenten zich kritisch opstellen ten opzichte van gegeven informatie. Uit dit onderzoek blijkt dat de studenten in de tussenliggende periode amper groeien in hun onderzoekende houding: slechts 11 van de 60 studenten zijn in de nameting meer kritisch ten opzichte van gegeven informatie dan in de voormeting. Een meer expliciete benadering lijkt nodig om te stimuleren dat studenten groeien in hun onderzoekende houding.
2011, Article in monograph or in proceedings ()Werken met papieren mindmaps lijkt echter nog onvoldoende uit te nodigen tot het herzien en herschikken van conceptuele verbanden (Stokhof, De Vries 2009). Mindmapping via meer dynamische tools lijkt dit meer mogelijk te maken. In dit quasi-experimentele exploratieve onderzoek worden twee vragen onderzocht: - Wat zijn de effecten van digitaal mindmapping op de intrinsieke motivatie, de leerstrategie en leerstofbeheersing van leerlingen in vergelijking met papieren conceptmapping? De hypothese is dat digitale mindmaps functionaliteiten bieden die de kennisconstructie van de leerlingen dynamischer maken (Tergan, 2005; Novak & Cañas 2008) wat leidt tot een hogere motivatie, efficiëntere leerstrategie en grotere leeropbrengst bij leerlingen; - Op welke wijze ondersteunt digitaal mindmapping de leerkracht bij zijn of haar handelingsbereidheid, implementatiecompetentie en ontwerpcompetentie? De hypothese is dat digitaal mindmapping leerkrachten sterker ondersteunt bij het ontwerpen, begeleiden en monitoren van vraaggestuurd leren dan papieren mindmapping.
2019, Part of book or chapter of book (Kuijer, W.; Weijzen, S.; Vijlder, F de (ed.), Grensoverstijgend samenwerken, leren en opleiden in het sociaal- en gezondheidsdomein, pp. 68-76)
2014, Article / Letter to editor (Tijdschrift voor Lerarenopleiders, vol. 35, iss. 2, (2014), pp. 35-44)Onderzoek doen en leraren opleiden die hun eigen beroepspraktijk onderzoekend kunnen vernieuwen is een relatief nieuwe taak voor lerarenopleiders binnen de hogescholen in Nederland en Vlaanderen. Internationaal hebben zich eerder vergelijkbare ontwikkelingen voortgedaan. Hieruit zijn drie thema’s te destilleren die ook voor de Nederlandse en Vlaamse context relevant zijn, namelijk de positionering van de lerarenopleidingen in het bestel van het hoger onderwijs, de veranderende rol en taken van de lerarenopleider en de verschuivingen in de onderzoeksopvatting. In dit artikel schetsen we kort het waarom van de nieuwe ontwikkelingen en zullen we verder ingaan op de drie thema’s. Op basis hiervan zal een aantal gemeenschappelijke aandachtspunten bij de implementatie van de onderzoeksfunctie worden beschreven. Deze aandachtspunten zijn: (1) aandacht voor discussie over de definitie van onderzoek en de rolopvatting van de opleiders, (2) aandacht voor de professionele ontwikkeling en de ruimte om onderzoek uit te proberen en (3) het creëren van de juiste randvoorwaarden.
2017, External research report Academische opleidingsscholen combineren inmiddels al tien jaar op succesvolle wijze de lerarenopleiding met praktijkonderzoek. Wat is hun geheim? Gedurende tien jaar is binnen academische opleidingsscholen (AOS) gewerkt aan de structuur en cultuur die nodig is om onderzoek in de school uit te voeren. Daarmee zijn zij voorlopers in de ontwikkeling naar meer praktijkonderzoek in de school. Zij zijn in die tien jaar unieke ervaringsdeskundigen geworden. Er zijn weinig scholen die zoveel onderzoekservaring hebben opgedaan en gewerkt hebben aan een onderzoekende cultuur. Per 1 januari 2017 is de subsidie voor de academische kop officieel gestopt, een mooi moment om terug te kijken welke lessen we kunnen leren over praktijkonderzoek in de school. Het delen van de ervaringen van deze scholen kan andere scholen die meer onderzoekend willen werken inspireren en richting geven.