2012, Article / Letter to editor (Organza News, vol. 2012, iss. 9, (2012), pp. 2-4)In February 2007, I published a short review of the biography Jane Jacobs: Urban Visionary, in the Dutch weekly Intermediair. It began as follows: “The Jacobses are a close-knit, productive family. The most famous at this moment is perhaps my cousin Marc, chief designer for Louis Vuitton. My uncles Aad and Georges made a career for themselves in Dutch and Belgian business circles. The name of great-uncle Edgard P. might ring a bell among comic strip fans as the author of the renowned Blake & Mortimer series. But the one I’m most proud of is my American-Canadian great-aunt Jane who died last year.” I thought I had laid it on so heavily that nobody would believe that I was related to all these famous Jacobses. But people did believe it! I even received an email from a fellow professor from Delft, who was very impressed by the fact that I was related to the famous Jane Jacobs: “What a small world it is….”
2011, Book (monograph) Dit onderzoeksrapport bestaat uit 2 deelonderzoeken: Deelonderzoek I: De (on)mogelijkheid van het aanleren van een menslievende houding. Zorg voor mensen met een verstandelijke beperking als casus. In deze bijdrage staat de leer- en trainbaarheid van een menslievende houding centraal. Is het mogelijk een menslievende houding aan te leren of is het een kwestie van karakter waarbij geldt; ‘je hebt het of je hebt het niet?’ Welke aspecten van het onderwijs/trainingsprogramma van ROC en HBO opleidingen (die studenten opleiden om te gaan werken in de zorg)zijn essentieel om het opbouwen van een relatie met cliënten vanuit aandachtigheid en medemenselijke betrokkenheid te stimuleren? De focus van deze aspecten ligt respectievelijk bij de student zelf, de docent of praktijkbegeleider, dan wel bij de stage- of onderwijsinstelling. Aan het eind van het artikel zullen concrete aanbevelingen worden gedaan aan ROC en HBO opleidingen om het ontwikkelen van een professionele houding van de studenten op basis van menslievendheid een plaats te geven binnen het curriculum. Deelonderzoek II: Menslievende professionalisering binnen het ROC en HBO curriculum. In deze bijdrage staat de aandacht voor menslievende professionalisering in het curriculum van ROC/MBO (Sector Zorg en Welzijn) en HBO (Sociale Studies) centraal. In eerder onderzoek werd gefocust op de leer- en trainbaarheid van een menslievende houding. Dat onderzoek heeft een reeks van onderwerpen opgeleverd die binnen een onderwijsprogramma aan bod moeten komen om het opbouwen van relaties met cliënten vanuit aandachtigheid en menslievende betrokkenheid te stimuleren, ontwikkelen en onderhouden. In dit artikel wordt in kaart gebracht op welke wijze vier beroepsopleidingen binnen het ROC (Maatschappelijke Zorg) en HBO (Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, Sociaal Pedagogische Hulpverlening en Pedagogiek) de menslievende professionalisering van toekomstige beroepskrachten vormgeven. Aan het eind van het artikel zullen concrete aanbevelingen worden gedaan om de menslievende professionalisering verder te verbeteren. Dit onderzoeksrapport ligt tevens ten grondslag aan het trainingspakket: Ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking: 4 trainingen in werken met sociale netwerken en aansluiten bij cliënten en hun ouders. Dit trainingspakket is ontwikkeld door het lectoraat Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
2020, Article / Letter to editor (European Geriatric Medicine, vol. 11, iss. 1, (2020), pp. 169-177)Purpose The Joint Action Malnutrition in the Elderly (MaNuEL) Knowledge Hub was established to extend scientific knowledge, strengthen evidence-based practice, build a sustainable, transnational network of experts and harmonize research and clinical practice in the field of protein-energy malnutrition in older persons. This paper aims to summarize the main scientific results achieved during the 2-year project and to outline the recommendations derived. Methods 22 research groups from seven countries (Austria, France, Germany, Ireland, Spain, The Netherlands and New Zealand) worked together on 6 relevant domains of malnutrition-i.e. prevalence, screening, determinants, treatment, policy measures and education for health care professionals-making use of existing datasets, evidence and expert knowledge. Results Four systematic reviews, six secondary data analyses of existing cohort and intervention studies, two web-based surveys and one Delphi study were performed. In addition, a scoring system to rate malnutrition screening tools and a theoretical framework on the aetiology of malnutrition in older persons were developed. Based on these activities and taking existing evidence into consideration, 13 clinical practice, 9 research and 4 policy recommendations were developed. The MaNuEL Toolbox was created and made available to effectively distribute and disseminate the MaNuEL results and recommendations. Conclusions The MaNuEL Knowledge Hub successfully achieved its aims. Results and recommendations will support researchers, healthcare professionals, policy-makers as well as educational institutes to advance their efforts in tackling the increasing problem of protein-energy malnutrition in the older population. Key summary pointsAim To summarize the main scientific results achieved during the 2-year Joint Action Malnutrition in the Elderly (MaNuEL) project and to outline the recommendations derived. Findings Four systematic reviews, six secondary data analyses of existing cohort and intervention studies, two web-based surveys and one Delphi study were performed. In addition, a scoring system to rate malnutrition screening tools and a theoretical framework (DoMAP) on the aetiology of malnutrition in older persons were developed. Message The MaNuEL Toolbox was made available to effectively distribute and disseminate the MaNuEL results and recommendations, which will support researchers, healthcare professionals, policy-makers as well as educational institutes to advance their efforts in tackling the increasing problem of protein-energy malnutrition in the older population.
2011, Part of book or chapter of book ()Aan het begin van de 21e eeuw toonden journalisten, wetenschappers en docenten grote belangstelling voor het gebruik van interactieve media onder jongeren. Deze belangstelling resulteerde in boeken, kranten en wetenschappelijke artikelen waarin de innige band tussen jongeren en deze media werd besproken. Benamingen zoals ‘net generation’ (TapscoC, 1998), ‘digital natives’ (Prensky, 2001) of ‘einstein-generatie’ (Boschma & Groen, 2006) deden ons geloven dat alle jongeren intensief en vaardig gebruik maken van een breed scala aan internetapplicaties en games. Het gevolg was een discussie die bekend werd als het ‘Netgeneratie-debat’. Dit debat beïnvloedde docenten in hun denken over de toepassing van internet en games als leermiddel. Vaak werd het Netgeneratie-debat geïnterpreteerd als een oproep tot radicale onderwijsvernieuwing. Deze interpretatie was gebaseerd op de stelling dat door het intensieve gebruik van interactieve media, Jongeren anders zouden gaan denken en leren dan voorgaande generaties. Soms werd zelfs geclaimd dat de hersenen van jongeren zouden veranderen door het intensieve gebruik van interactieve media. De publicaties binnen het Netgeneratie-debat bestonden zelden uit empirische studies. Desondanks werden de conclusies van deze publicaties op grote schaal als waarheid overgenomen. Dit leidde ertoe dat docenten en beleidsmakers problemen voorzagen in het aanspreken en uitdagen van toekomstige leerlingen en studenten. Zo werd in beleidsplannen van een aantal Nederlandse hogescholen gesteld dat studenten vanaf 2010 op een andere manier benaderd zouden moeten worden als gevolg van hun vaardig en ervaren gebruik van interactieve media. In dit hoofdstuk bespreek ik eerst op basis van wetenschappelijk onderzoek het gebruik van interactieve media onder jongeren. Vervolgens laat ik zien wat dit gebruik voor het onderwijs kan betekenen. Bij deze bespreking neem ik een constructief kritische houding aan ten aanzien van interactieve media als leermiddel: het is niet vanzelfsprekend dat interactieve media in alle gevallen tot beter onderwijs leiden, maar we moeten dit wel blijven onderzoeken en uitproberen.
2020, Book (monograph) Dit basisboek voor oefentherapie geeft beginnende fysiotherapeuten praktische richtlijnen om cliënten in beweging te brengen en te houden. Het boek is overzichtelijk en helpt om je de vaardigheden rond beweegagogiek eigen te maken en te onderbouwen met theoretische kaders en literatuur.
Jouw cliënt in beweging is gebaseerd op evidence-based inzichten vanuit het motorisch leren, de gedragswetenschappen en de didactiek. Deze theoretische achtergronden worden kort en bondig uitgelegd mét verwijzing naar de bronnen die deze theorie uitgebreider beschrijven.
Er worden steeds verschillende handvaten gegeven voor eenzelfde situatie. Die zijn uitgewerkt in herkenbare casussen om de toepassing in de praktijk te laten zien. Zo kan je zelf kiezen waar je meer van wilt weten, rekening houdend met jouw klinische expertise en de patient values van jouw cliënt.
Jouw cliënt in beweging geeft bovendien vragen en opdrachten waarmee je wordt uitgedaagd om zelf kritisch en op professionele wijze na te blijven denken. De bij het boek behorende online omgeving bevat alle tekst inclusief links, video’s en extra achtergrondmateriaal in pdf-bestanden.
Auteurs van Jouw cliënt in beweging zijn Roos Hanemaaijer en dr. Henk Nieuwenhuijzen. Hanemaaijer is bekkenfysiotherapeut (MSPT), Hoofddocent (Avans+) en sporttrainer.
Nieuwenhuijzen is bewegingswetenschapper, fysiotherapeut en hogeschooldocent (Hogeschool van Arnhem en Nijmegen).
2013, Part of book or chapter of book (HAN Business Publications 2013, pp. 33-44)De aansluiting tussen het hoger beroepsonderwijs (HBO) en het werkveld is tot nu toe vooral vanuit de grote bedrijven bekeken. Maar hoe zit deze aansluiting met het middenen kleinbedrijf (MKB) waar de meeste afgestudeerde HBO’ers later gaan werken? Hierbij is op te merken dat de wensen van zowel het onderwijs als het werkveld niet goed op elkaar aansluiten. Door middel van literatuuronderzoek en een workshop met stakeholders is een checklist opgesteld waarmee deze relatie nader geanalyseerd kan worden, waardoor sneller en eenduidiger verbeteringsvoorstellen ontwikkeld kunnen worden.
2010, Book (monograph) Kunst Inclusief is een landelijk initiatief dat als doel heeft om kunstbeoefening door mensen met een beperking te bevorderen. Uit onderzoek blijkt dat de participatie van deze groep achterblijft. In een tweejarig project is onderzocht welke behoeften deelnemers hebben en hoe zij het beste ondersteund kunnen worden. Mensen met een beperking willen hun creatieve talenten ontwikkelen, maar hebben soms speciale wensen op het gebied van begeleiding en faciliteiten. In het project is op drie plaatsen in Nederland door middel van zogenaamde ‘ontwikkelwerkplaatsen’ geëxperimenteerd met vormen van samenwerking tussen ateliers in de zorg en kunsteducatiecentra. Door een kruisbestuiving van de werelden van kunst en zorg blijken er nieuwe mogelijkheden ontsloten te kunnen worden. Dit boek beschrijft de opbrengsten van de werkplaatsen en biedt aan professionals en organisaties allerlei handvatten om kunstbeoefening ‘inclusiever’ te maken.
2018, Article / Letter to editor (Health Care Management Science, (2018), pp. 1-31)Nursing homes are challenged to develop staffing strategies that enable them to efficiently meet the healthcare demand of their residents. In this study, we investigate how demand for care and support fluctuates over time and during the course of a day, using demand data from three independent nursing home departments of a single Dutch nursing home. This demand data is used as input for an optimization model that provides optimal staffing patterns across the day. For the optimization we use a Lindley-type equation and techniques from stochastic optimization to formulate a Mixed-Integer Linear Programming (MILP) model. The impact of both the current and proposed staffing patterns, in terms of waiting time and service level, are investigated. The results show substantial improvements for all three departments both in terms of average waiting time as well as in 15 minutes service level. Especially waiting during rush hours is significantly reduced, whereas there is only a slight increase in waiting time during non-rush hours.
2012, External research report Deze rapportage beschrijft de resultaten van een onderzoek naar kennisgemeenschappen in het Nederlandse primair onderwijs uitgevoerd in opdracht van de PO-Raad. In 2009 heeft de PO-Raad zeggenschap gekregen over de besteding van een deel van de middelen bestemd voor onderzoeks- en ontwikkelactiviteiten in de sector primair onderwijs, de SLOA-middelen. De PO-Raad wil de onderzoeks- en ontwikkelfunctie in de sector versterken.1 Een van de manieren waarop scholen invulling geven aan de onderzoeks- en ontwikkelfunctie is door de inrichting van kennisgemeenschappen. Deze zouden een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan duurzame organisatieontwikkeling (Onderwijsraad, 2003). Ook de PO-Raad ziet kennisgemeenschappen als een veelbelovende praktijk om de onderzoeks- en ontwikkelfunctie in de scholen te versterken en op deze manier het eigenaarschap voor structurele verbetering van onderwijskwaliteit op de juiste plaats te beleggen. De PO-Raad vraagt zich af in hoeverre kennisgemeenschappen daadwerkelijk bijdragen aan het versterken van de onderzoeks- en ontwikkelfunctie in de school en welke rol zij spelen bij spelen bij het bevorderen van organisa-tiebreed leren en innoveren. De inzichten verkregen uit dit onderzoek pogen bij te dragen aan het formuleren van een antwoord op deze vragen.
2011, Article / Letter to editor (HAN Business Publications, vol. 2011, iss. 6, (2011), pp. 161-170)Ziekenhuizen hebben regelmatig te maken met zogenaamde onnodige ligdagen. Dit zijn dagen die patiënten om zorgredenen niet in het ziekenhuis hoeven te liggen. Voor zowel de patiënt als het ziekenhuis zijn deze dagen niet gewenst. Bij vooraf geplande opnames, bevinden de onnodige ligdagen zich vaak vooraan in het opnametraject. Met enige regelmaat worden patiënten opgenomen terwijl de uit te voeren onderzoeken nog niet gepland zijn. Wanneer er sprake is van spoedopnames bevinden de onnodige ligdagen zich meer aan het eind van het opnametraject. Bijvoorbeeld omdat de ontslagprocedures niet tijdig zijn ingezet. Voor het ziekenhuis betekenen deze situaties dat er niet goed gebruik wordt gemaakt van de capaciteit. Voor patiënten zijn dergelijke situaties, mede vanwege gezondheidsrisicos, niet wenselijk.
2018, Article / Letter to editor (Kwalon: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek in Nederland, vol. 23, iss. 2 (juni), (2018), pp. 16-25)Samenwerken is een belangrijk onderdeel van het sociaal werk en manifesteert zich op verschillende niveaus, zoals met cliënten, collega’s en leidinggevenden. In de praktijk van sociaal werkers die werken met gezinnen met meervoudige en complexe problemen is behoefte aan inzicht in wat een sociaal werker doet (en nalaat!) om samenwerking te bevorderen en welke impact dat heeft op de ondersteuning aan een gezin. In dit artikel doen we verslag van een praktijkonderzoek waarin zes ambulant sociaal werkers die werken met genoemde gezinnen, intensief zijn gevolgd. Hierbij is gebruik gemaakt van beeldmateriaal en stimulated recall interviews om werkzame elementen in de samenwerking met deze gezinnen en andere betrokkenen zichtbaar en bespreekbaar te maken.
2012, External research report In het kader van het project Loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB), dat is gefinancierd door het ministerie van OC&W, heeft de werkgroep Doorstroom mbo/hbo/arbeidsmarkt een kijkkader ontwikkeld voor docenten, opleidingsmanagers en beleidsmedewerkers. Dit kijkkader moet hen helpen om zicht te krijgen op wat er binnen hun opleidingen gebeurt aan loopbaanoriëntatie- en begeleiding, gericht op doorstroom naar het hbo of de arbeidsmarkt.
2020, Article / Letter to editor (BMC Musculoskeletal Disorders, vol. 21, iss. 1, (2020), pp. 163)BACKGROUND: Currently used performance measures for discrimination were not informative to determine the clinical benefit of predictor variables. The purpose was to evaluate if a former relevant predictor, kinesiophobia, remained clinically relevant to predict chronic occupational low back pain (LBP) in the light of a novel discriminative performance measure, Decision Curve Analysis (DCA), using the Net Benefit (NB). METHODS: Prospective cohort data (nn=n170) of two merged randomized trials with workers with LBP on sickleave, treated with Usual Care (UC) were used for the analyses. An existing prediction model for chronic LBP with the variables 'a clinically relevant change in pain intensity and disability status in the first 3 months', 'baseline measured pain intensity' and 'kinesiophobia' was compared with the same model without the variable 'kinesiophobia' using the NB and DCA. RESULTS: Both prediction models showed an equal performance according to the DCA and NB. Between 10 and 95% probability thresholds of chronic LBP risk, both models were of clinically benefit. There were virtually no differences between both models in the improved classification of true positive (TP) patients. CONCLUSIONS: This study showed that the variable kinesiophobia, which was originally included in a prediction model for chronic LBP, was not informative to predict chronic LBP by using DCA. DCA and NB have to be used more often to develop clinically beneficial prediction models in workers because they are more sensitive to evaluate the discriminate ability of prediction models.
2011, Article / Letter to editor (Senior, vol. 2011, iss. 3, (2011), pp. 10-11)Het nieuwe kabinet heeft zijn voorkeur in de akkoorden die de basis vormen voor zijn optreden duidelijk gemaakt: kleinschalig moet het wezen, in de zorg én daarbuiten. Daarmee zingt het kabinet inmiddels mee in een groot koor. De voorkeur voor kleinschalige vormgeving van de zorg –we spreken hier met name over dementerendenis nagenoeg algemeen en slechts een enkeling heeft een andere partituur op de lessenaar staan. De vraag wordt dan actueel of het bij kleinschaligheid om een hype of om een meer bestendige voorkeur gaat. Om die vraag te kunnen beantwoorden is het van belang de achtergronden te kennen van het streven naar kleinschaligheid en te weten of de verwachtingen die overtuigde bestuurders, zorgverleners, cliënten en familieleden bij de introductie ervan koesterden in de praktijk ook daadwerkelijk uitkomen.
2012, Part of book or chapter of book (, pp. 78-83)Vastgoedpartijen die investeren in zorggericht vastgoed overzien regelmatig niet waaraan ze beginnen en wat bij deze investeringen de succesfactoren zijn. En dat terwijl dat juist nu zo hard nodig is, omdat AWBZ budgetten krimpen en marktwerking zijn intrede doet. Een goed voorbeeld daarvan is het beleggen in kleinschalige woonvormen voor dementerenden. Uit een recent onderzoek onder zorginstellingen blijkt, dat veelal een integrale businesscase ontbreekt en toevallige factoren (een beschikbare locatie, de bestaande bedrijfscultuur en faciliteiten) veelal leidend zijn. Als gevolg daarvan bestaan grote onzekerheden over de exploitatie en de toekomstige rendementen voor investeerders. Volgens ons is dit onnodig en kan investeren in dit soort vastgoed juist aantrekkelijk zijn, mits partijen vanaf het begin een gezamenlijke businesscase uitwerken rond zorg- en vastgoedexploitatie.
2020, Article / Letter to editor (Tpedigitaal, (2020))Steden en landen zetten vaak veel middelen in om sportevenementen naar zich toe te trekken. Vanuit dit oogpunt is het interessant om te analyseren hoeveel bestedingen de bezoekers van een evenement doen en welke factoren hiermee samenhangen. Voor dit onderzoek zijn bezoekers aan de
KLM Open in 2016, 2017 en 2018 bevraagd naar hun uitgaven tijdens en rondom dit evenement.
Dagbestedingen blijken samen te hangen met het aantal dagen bezoek, of er overnacht wordt, buitenlandse herkomst en leeftijd van de bezoeker. Bovendien blijken de prestaties van Nederlandse
deelnemers en de hoeveelheid regenval een rol te spelen in het uitgavenpatroon. Evenementorganisatoren en (horeca-)ondernemers in de regio kunnen deze inzichten gebruiken om te profiteren
van de aanwezige geldstromen op en rondom het evenement en daarmee subsidiebijdragen vanuit
de overheid beperken.
2010, Article / Letter to editor (Holland Management Review & Belgium Management Review, vol. 2010, iss. 132, (2010), pp. 8-17)De beleidsdiscussies over kennis en innovatie worden gedomineerd door dogma’s en axioma’s die zelden geëxpliciteerd worden. Het is daarom goed om bij het begin te beginnen. In 29 observaties schetst Dany Jacobs hoe de wereld van innovatie eruit ziet en welk soort kennis daarbij vereist is. Wat betekent tenslotte een en ander voor de organisatie van onderzoek en onderwijs? Bij ‘Innovatie’ gaat het bijvoorbeeld niet enkel over nieuwe producten en meer efficiënte productieprocessen, maar steeds meer vooral om transactie-innovatie: het onder de aandacht brengen van al die mooie innovaties en het soepeler laten verlopen van economische transacties. Minstens zo belangrijk als technologische kennis is daarom ook kennis over consumentengedrag en de werking van de economie en daarvoor noodzakelijke institutionele vernieuwing. Alfa- en gammakennis zijn dan ook minstens zo noodzakelijk als bètakennis. Voor het ‘Onderzoek’ betekent dit dat niet enkel moet ingezet worden op monodisciplinaire dieptespecialisatie, maar ook op probleem gestuurde combinatiekennis. Voor het ‘Onderwijs’ betekent dit vooral dat we professionals niet enkel tot supergespecialiseerde, monodisciplinaire ‘kopspelden’ moeten opleiden (die op een terrein heel sterk de diepte in gaan), maar vooral ook multidisciplinaire ‘punaises’: mensen die genoeg afweten van verschillende vakgebieden om toepassingsgericht bruggen te kunnen slaan waar die nodig zijn.
2017, Part of book or chapter of book (Sociale innovatie in de praktijk, pp. 135-150)Sociale innovatie gaat om de bundeling van menskracht met als doel uiteenlopende maatschappelijke kwesties aan te pakken. Sociale innovatie heeft betrekking op nieuwe arrangementen van burgers, overheden en/of bedrijven die maatschappelijke energie opwekken om bijvoorbeeld armoede of sociale ongelijkheid tegen te gaan, arbeidsparticipatie te bevorderen of alternatieve initiatieven te ondersteunen. Het gaat daarbij om het scheppen van publieke meerwaarde. De verwachtingen over sociale innovatie als oplossing voor hedendaagse maatschappelijke problemen zijn vaak hooggespannen. In Sociale innovatie in de praktijk vragen auteurs zich af of en in hoeverre deze verwachtingen in de praktijk worden waargemaakt. Wat wordt onder sociale innovatie verstaan? Hoe werkt ze en wat is de praktische betekenis ervan? Vragen als deze worden van diverse, en soms ook ontnuchterende, antwoorden voorzien.
2013, Part of book or chapter of book (, pp. 13-20)Accreditatie en certificatie zijn twee begrippen met identieke betekenis1. De context kan evenwel verschillen. In Nederland gebruikt het onderwijsveld voornamelijk het begrip accreditatie, terwijl in het bedrijfsleven het begrip certificatie de boventoon voert. Omdat beide begrippen naar ons idee geen verschil uitmaken, hanteren we in dit artikel het begrip certificatie ook voor accreditatie (Kemenade, 2009 pp. 67-68). Certificatie is wijd verspreid. Zo is in het afgelopen jaar alleen al wereldwijd het miljoenste ISO 9001 – certificaat uitgereikt (ISO Geneve). Desalniettemin ondervindt certificatie veel kritiek. Bedrijven ervaren het proces als ondersteunend maar ook als beknellend2: vooral wanneer de betreffende organisatie al enige tijd in het bezit is van het certificaat, wordt de toegevoegde waarde als minder ervaren en de administratieve belasting als een last.