2016, Dissertation De doelstelling van het promotieonderzoek is om meer inzicht te krijgen in zelf- management na een beroerte. Hiervoor hebben wij onderzoek gedaan naar de ervaringen en meningen van diverse betrokkenen in de CVA-revalidatie, namelijk de CVA-getroffenen, de partners en professionals. In totaal zijn zes verschillende deelstudies uitgevoerd. In Nederland krijgen ieder jaar ongeveer 45.000 mensen een beroerte, ook wel CVA (Cerebro Vasculair Accident) genoemd. Veel mensen herstellen goed of hebben relatief weinig restverschijnselen. Sommige CVA-getroffenen ondervinden echter permanente beperkingen in dagelijkse activiteiten door sensomotorische, cognitieve en/of emotionele problemen. Daardoor kunnen zij vaak minder participeren in de maatschappij. Voor deze groep heeft een beroerte meestal ook gevolgen voor de partner of andere naasten. Zij krijgen vaak een aanvullende rol als mantelzorger, en deze nieuwe situatie leidt regelmatig tot emotionele en fysieke overbelasting. Zelfmanagement wordt gezien als een belangrijk concept in de CVA-revalidatie om CVA-getroffenen en hun directe naasten te ondersteunen in een betere zorg voor zichzelf en een betekenisvol leven na de beroerte. Hoe CVAgetroffenen, de partners, en professionals in de CVA-revalidatie in Nederland aankijken tegen zelfmanagement na een beroerte is echter nauwelijks bekend. In de literatuur zijn veel verschillende definities te vinden van zelfmanagement. Voor het proefschrift wordt de volgende definitie gebruikt: ‘zelfmanagement is de individuele mogelijkheid om, eventueel in samenwerking met familie, naasten en professionals, de symptomen, behandeling, fysieke, psychosociale, culturele en spirituele consequenties en bijbehorende aanpassingen in leefstijl te managen om te kunnen leven met een chronische aandoening’. Zelfmanagement wordt onderverdeeld in medisch management, rol-management en emotioneel management. Medisch management richt zich op het kunnen managen van de medische aspecten van een chronische ziekte, zoals medicijngebruik, het nemen van rust en gezonde voeding; sociaal of rol-management is het kunnen managen van de gevolgen van een (chronische) ziekte voor het dagelijks leven en richt zich op de betekenisgeving aan het leven en de diverse rollen; emotioneel management richt zich op het kunnen managen van de emotionele gevolgen en veranderingen als gevolg van een (chronische) ziekte zoals bijvoorbeeld onzekerheid en angst. Ondanks dat zelfmanagement principes in verschillende programma’s voor CVAgetroffenen worden toegepast, zijn de meningen en ervaringen van de CVA-getroffenen zélf en hun partners over zelfmanagement na een beroerte nauwelijks beschreven. Ook is weinig bekend over de mening van professionals in de CVA-revalidatie over zelfmanagement. Willen we effectieve zelfmanagement programma’s voor mensen met een beroerte ontwikkelen en implementeren, dan is het van belang en logisch om de opvattingen van CVAgetroffenen, hun partners en professionals in de CVA-revalidatie hierover te onderzoeken. De belangrijkste doelstelling van het proefschrift was daarom om inzicht te krijgen in het zelfmanagement van mensen na een beroerte: wat houdt CVA-getroffenen en hun partners bezig? Wat zijn hun ervaringen ten aanzien van zelfmanagement na een beroerte? Wat zijn hun wensen en behoeften? En hoe managen CVA-getroffenen en hun partners zichzelf na ontslag naar huis? Daarnaast wilden we ook weten hoe de verschillende professionals in de CVA-revalidatie aankijken tegen het concept zelfmanagement en op
2022, Dissertation It is important to get a better understanding of the relationship between sport participation on the one hand and health and health care costs on the other. For that purpose, the research in this thesis shows that sport participation is positively associated to significantly lower risks of morbidity, type 2 diabetes, prediabetes and obesity. However, the relationship between sport participation and health differs between groups. For several health outcomes, the positive effects of sport participation are significantly greater for people with a healthy weight than for obese persons. Another finding is that socioeconomic inequalities in sports participation (with the most vulnerable groups participating the least) seem contribute considerably, and much more than physical activity, to the socioeconomic inequalities in health outcomes. The research also shows that there exists a strong socioeconomic gradient in health care costs in the Netherlands: controlling for the population structure, poor neighborhoods have substantially higher costs than affluent neighborhoods. In addition, neighborhoods with a higher percentage of voluntary sports club members have significantly lower average health care costs. This relationship seems to be independent of the socioeconomic level of a neighborhood. Finally, the research shows that the socioeconomic inequalities in physical activity behavior have increased significantly in the Netherlands due to the Covid-19 pandemic and the measures to prevent the spread of the virus. In conclusion, the research in this thesis demonstrates that sports participation can be an important preventive medicine for improving health, reducing socioeconomic health inequalities, as well as lowering health care costs.
2018, Dissertation Generation of electricity using renewable energy sources is becoming an integral part of the electrical energy mix. A substantial fraction of the electrical energy is foreseen to be generated by photovoltaic (PV) solar cells that directly convert light into electricity. Large scale application of building integrated PV is envisaged to aid the integration of renewable energy in our society, both from a practical and an aesthetic point of view. For implementation of large-scale PV preferably abundant and non-toxic materials are required as well as production processes for making the solar cells in large quantities [1]. For this purpose silicon is the most preferred element, because of its properties for application in solar cells and because of its abundance, despite the fact that refining and doping of Si are dependant on toxic materials [2].
2012, Dissertation Patiënten met RSI hebben niet alleen problemen in de aangedane arm. Ook in de arm zonder klachten zijn spierdoorbloeding, zuurstofopname en vaatfunctie sterk verminderd. Dat concludeert promovendus Jaap Brunnekreef. Verder blijkt dat de spierkarakteristieken van patiënten met RSI-klachten anders zijn dan van gezonde vrijwilligers. Zo kenmerkt het spierweefsel van RSI-patiënten zich door een snellere vermoeidheid. De behandeling van RSI moet hierdoor breder van opzet zijn dan alleen het lokaal behandelen van de klachten, stelt Brunnekreef.
2016, Dissertation Th is dissertation addresses the alignment of learning space with higher education learning and teaching. Signi€ficant changes in higher education the past decades, such as increased information and communication technology (ICT) and new learning theories have resulted in the dilemma whether higher education institutions can facilitate tomorrow’s learning and teaching in today’s or even yesterday’s school buildings. In practice, this results in the managerial question: ‘How can higher education institutions align the physical learning environment with the developments in learning and teaching?’.
2015, Dissertation Over the past 30 years, evidence-based medicine (EBM) has become increasingly important in healthcare. EBM is "the conscientious, explicit, and judicious use of current best evidence in making decisions about the care of individual patients.
2018, Dissertation Samenvatting
Dit proefschrift gaat over de uitdaging voor leerkrachten in het basisonderwijs om leervragen van leerlingen een plaats te geven in hun onderwijs. Leervragen betreffen vragen die leerlingen zelf stellen, voortkomend uit persoonlijke belangstelling of verwondering en gericht op het willen weten en begrijpen. Het gebruik van leervragen van leerlingen in het onderwijs kan een positieve bijdrage leveren aan het leren van leerlingen. Zelf leervragen stellen versterkt de intrinsieke motivatie van leerlingen en bevordert de ontwikkeling van een onderzoekende houding. Zelf leervragen onderzoeken, bevordert de ontwikkeling van cognitieve en metacognitieve vaardigheden en ondersteunt zelfgestuurde kennisconstructie. Ook aan het lesgeven van leerkrachten kan het positief bijdragen. Leerkrachten kunnen leervragen gebruiken om meer zicht te krijgen op de voorkennis van leerlingen, te begrijpen hoe leerlingen redeneren, om onderzoeksactiviteiten op te starten en de betekenis van de leerstof voor de leerlingen te versterken.
Helaas blijken leervragen van leerlingen zeldzaam en blijven daardoor veel kansen voor het leren en lesgeven onbenut. Om dit te veranderen hebben leerkrachten een cruciale rol. Leerkrachten staan voor de uitdaging ruimte te bieden aan leervragen van leerlingen, terwijl zij ook de verantwoordelijkheid hebben leerstofdoelen te behalen. Leerkrachten hebben behoefte aan ondersteuning die hen in staat stelt “effectief vraaggestuurd onderwijs” te realiseren, gedefinieerd als onderwijs waarbij leerlingen eigen leervragen stellen en onderzoeken die bijdragen aan het leren van de beoogde leerstof.
Dit proefschrift heeft als doel ondersteuning te ontwikkelen en te onderzoeken die leerkrachten helpt in de begeleiding van effectief vraaggestuurd onderwijs. De centrale vraag in het proefschrift is: Hoe kunnen leerkrachten ondersteund worden in de begeleiding van vraaggestuurd onderwijs? Omdat eerder onderzoek heeft aangetoond dat mindmapping zowel de vrijheid voor leervragen als de structuur voor het borgen van leerstofinhouden kan bieden, wordt onderzocht of en op welke wijze mindmappen een rol kan spelen bij de begeleiding van effectief vraaggestuurd onderwijs.
De onderzoeksbenadering in dit proefschrift is ontwerponderzoek. De opbouw van de studies volgt de stadia van dit type onderzoek. Eerst worden in een valideringstudie de ontwerpprincipes voor de begeleiding van effectief vraaggestuurd onderwijs in de literatuur gezocht. Dan wordt in een ontwikkelstudie een praktische oplossing op basis van deze ontwerpprincipes ontwikkeld. Vervolgens onderzoekt een effectiviteitstudie de effecten van deze oplossing op de leeropbrengsten van de leerlingen. Tenslotte wordt in een implementatiestudie verkend of de ontwikkelde oplossing ook toepasbaar is voor een verscheidenheid aan leraren in verschillende basisscholen.
Hoofdstuk 2
De valideringsstudie in hoofdstuk 2 heeft tot doel om de ontwerpprincipes te identificeren die nodig zijn om een praktische oplossing te ontwikkelen voor de begeleiding van effectief vraaggestuurd onderwijs. De volgende onderzoeksvraag werd gesteld in dit systematische kwalitatieve literatuuronderzoek: Welke ontwerpprincipes kunnen in de literatuur worden gevonden ten aanzien van de begeleiding van effectief vraaggestuurd onderwijs?
Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn 36 studies geselecteerd op basis van zowel onderzoeks- als verslagskenmerken. Alle studies waren wetenschappelijke empirische onderzoeken naar de begeleiding van leervragen in het basisonderwijs, gepubliceerd na 1990. De studies zijn geanalyseerd aan de hand van een matrix, die de drie fasen in het vraagproces (oproepen, formuleren en beantwoorden) verbindt met drie perspectieven op leerkrachtbegeleiding (leerkrachtkenmerken, instructieactiviteiten en de ondersteuning van het vraagproces)
De resultaten tonen dat leerkrachten een verscheidenheid aan lesgevende strategieën combineren om leerlingen te begeleiden in de drie fasen van het vraagproces. Door de patronen in de leerkrachtbegeleiding te analyseren werden vier ontwerpprincipes geïdentificeerd: (1) creëer een ondersteunende klassencultuur door de waarde van elke vraag voor leren te benadrukken, (2) definieer een conceptuele focus voor de leervragen door het vaststellen van een kerncurriculum, (3) bevorder de gezamenlijke verantwoordelijkheid en samenwerking in de klas voor het verkennen en uitbreiden van het kerncurriculum, en (4) visualiseer de relatie van de leervragen en antwoorden met het kerncurriculum.
Hoofdstuk 3
De ontwikkelstudie in hoofdstuk 3 had tot doel om zowel een praktische oplossing te ontwikkelen voor de begeleiding van vraaggestuurd onderwijs, als ook theoretisch inzicht te verwerven of en hoe deze oplossing leerkrachten zou kunnen ondersteunen. Gebaseerd op literatuur over het visualiseren van kennis in conceptmap en mindmaps is digitaal mindmappen in de praktische oplossing centraal gesteld. De onderzoeksvraag was: Wat is de relevantie, haalbaarheid en effectiviteit van digitaal mindmappen in een scenario voor de begeleiding van vraaggestuurd onderwijs?
Om de onderzoeksvraag te beantwoorden is een meervoudige case studie uitgevoerd waarin een prototype van een scenario voor de begeleiding van vraaggestuurd onderwijs werd ontwikkeld, geïmplementeerd en geëvalueerd in meerdere rondes. Twaalf leerkrachten in negen klassen namen deel aan de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van dit scenario, waarin mindmappen een centrale rol speelde in vijf opeenvolgende fases van vraaggestuurd onderwijs: voorbereiding, introductie, vragen stellen, kennisbouwen en evaluatie. Video-opnames van klassenactiviteiten en interviews met de leraren waren de primaire data. De analyse richtte zich op de betrouwbaarheid van de structuur en op betrouwbaarheid van het proces. De betrouwbaarheid van de structuur werd geoperationaliseerd als de mate van naleving van activiteiten in de vijf fases en gelijke tijdsduur. De betrouwbaarheid van het proces was geoperationaliseerd als de relevantie, haalbaarheid en effectiviteit van het scenario voor de begeleiding van vraaggestuurd onderwijs, zoals dit werd ervaren door de leerkrachten.
De resultaten tonen dat de leerkrachten de meeste activiteiten in de verschillende fases uitvoerden zoals beoogd. Tien leerkrachten gaven aan dat zij en hun leerlingen enthousiast waren over deze manier van werken in de klas, omdat het scenario relevant, haalbaar en effectief was voor de begeleiding van vraaggestuurd onderwijs. Twee leerkrachten waren positief over de eerste drie fases van het scenario, maar waren kritisch over de haalbaarheid en effectiviteit van mindmappen voor de fases van kennisbouwen en evaluatie. Deze twee leerkrachten vonden de effecten van de klassenmindmap op het gezamenlijk leren van leerlingen nog beperkt en zagen daarnaast dat sommige leerlingen moeite hadden met het tekenen van de eigen mindmaps. De resultaten tonen dat het scenario over het algemeen als een functionele ondersteuning werd ervaren in de vijf fases van de begeleiding van effectief vraaggestuurd onderwijs.
Hoofdstuk 4
Het doel van de effectiviteitsstudie in hoofdstuk 4 was om te bepalen of in welke mate de leerlingen de leerstofdoelen behaalden door het stellen en beantwoorden van hun leervragen. De onderzoeksvraag was: In welke mate halen leerlingen leerstofdoelen, geoperationaliseerd als (1) het leren van het kerncurriculum, (2) het uitbreiden van kerncurriculum en (3) het verfijnen van de conceptuele structuur van hun kennis, als leerkrachten vraaggestuurd onderwijs begeleiden met behulp van een scenario ondersteund door mindmappen?
De onderzoeksmethode bestond uit de vergelijking van voor- en nametingen van de betrokken leerlingen. De onderzoeksgroep bestond uit 276 leerlingen, tussen de 8 en 12 jaar oud, verdeeld over 10 klassen in twee basisscholen. In elke school werkten de leerkrachten en leerlingen zes weken aan een zelfgekozen onderwerp met het scenario. De expertmindmap van de leerkrachten werd aangehouden als de visualisatie van het kerncurriculum voor het onderwerp. Leerlingmindmaps, expertmindmap en klassenmindmap werden voor en na het leerarrangement verzameld als de primaire data. Om de resultaten van de mindmaptoets te valideren is voor en na het leerarrangement ook een multiple choice kennistoets afgenomen. Naast voor- en nametingen zijn tijdens de uitvoering van het scenario in de klassen video-opnames gemaakt en leerlingproducten zoals mindmaps en werkbladen verzameld. De analyse van de leerlingmindmaps richtte zich op overeenkomsten met en uitbreiding van het kerncurriculum en de kwaliteit van de conceptuele structuur. Correlaties van het aantal vragen en de focus van de vragen (op kerncurriculum of uitbreiding) met de leeropbrengsten in de mindmaps zijn berekend. Daarnaast zijn de correlaties tussen de ontwikkeling van de klassenmindmap en individuele leerlingmindmaps onderzocht.
De vergelijking tussen voor- en nametingen toonde dat ongeveer 80% van alle leerlingmindmaps op drie manieren beter werden: er werden meer kernconcepten uit de expertmindmap gebruikt, het aantal uitbreidingen op de kernconcepten nam toe en de kwaliteit van de mindmapstructuur verbeterde. Ongeveer 7% van de mindmaps bleef min of meer hetzelfde en 15% van de mindmaps nam juist af in mate van overeenkomst met de expertmindmap, uitbreiding of kwaliteit van de structuur. Tegelijkertijd werd een significant matig positief effect geconstateerd in de multiple choice kennistoets. De analyse van de leervragen toonde geen correlatie met individuele leeruitkomsten, maar er was wel een significant effect op de ontwikkeling van de gezamenlijke klassenmindmap. Tevens had de ontwikkeling van de klassenmindmap een significant effect op het gebruik van kernconcepten en de kwaliteit van structuur in de leerlingmindmaps. Op basis van deze resultaten kon geconcludeerd worden dat het scenario een effectieve bijdrage levert aan het behalen van leerstofdoelen door een
2014, Dissertation Bij het opleiden van nieuwe leraren wordt steeds meer belang toegekend aan het leren in de beroepscontext. Met het Opleiden in de School (OidS) zijn grote stappen gezet om in samenwerkingsverbanden tussen scholen en lerarenopleidingen werkplekleren als onderdeel van de opleiding te organiseren. Het blijkt een veelbelovend, maar eveneens complex onderdeel van de opleiding. Om de kwaliteit hiervan te borgen wordt onder meer ingezet op het organiseren van begeleiding van de leraar in opleiding. In de afgelopen jaren hebben scholen en lerarenopleidingen afspraken gemaakt over het organiseren van begeleiding. Begeleiding kan echter op veel manieren worden uitgewerkt en ingezet, waarbij het niet duidelijk is welke strategie leidt tot welke opbrengst (Hobson et al., 2009). Het onderzoek in dit proefschrift heeft als doel meer zicht te krijgen op de praktijk van de begeleiding van het werkplekleren. Centraal staat de vraag hoe het georganiseerde begeleiden vorm krijgt bij het OidS in de context van de initiële opleiding van leraren voor het voortgezet onderwijs.
2012, Dissertation Why consider moral climate and examine about three hundred contributions to organizational moral climate theory? Moral climate has become a key theme in organizational theory and business ethics. It helps understanding organizational morality and manking organizations morally better. Moral climate theory may also help to prevent organizations from loosing either effectiveness or legitimacy.
2013, Dissertation The last hundred years witnessed a massive development of technology for road transportation of individuals and goods. These developments brought freedom to live at distance from work, quick responding emergency services and goods from all over the world available in our shops at competitive prices. Horse and donkey are replaced by cars and trucks with climate control, navigation and airbags. That these benefits are appreciated is demonstrated by the observation that peak car is not reached yet: As indicated in figure 1.1, worldwide, the number of cars is still growing. Unfortunately, these widely appreciated benefits come at a price. Oil is the main motor of our transportation but the crude oil reserves decrease rapidly. As a result prices per barrel increase, and discussions arise to prioritize the use of oil to its application as raw material instead of as fuel.
2015, Dissertation Werkgerelateerde musculoskeletale aandoeningen vormen een groot probleem en leiden vaak tot menselijk lijden, ziekteverzuim en een verminderde werkproductiviteit. Werkgerelateerde musculoskeletale aandoeningen zijn chronische musculoskeletale aandoeningen die veroorzaakt of verergerd worden door de arbeidsinhoud, (fysieke) arbeidsomstandigheden en/of werkgerela- teerde psychosociale factoren, ofschoon andere activiteiten zoals huishoudelijke taken of sport en persoonlijke factoren ook een rol kunnen spelen. Zelfmanagement wordt meer en meer gebruikt om de eigen-e!ectiviteit en het gezondheidsgedrag bij mensen met chronische aandoeningen te verbeteren.
2012, Dissertation Eén op de drie Nederlanders heeft ten minste één chronische aandoening. Sarah Detaille onderzocht knelpunten die zij op het werk tegenkomen, en evalueerde een zelfmanagementtraining bedoeld om hen te ondersteunen. Die training bestaat uit zes groepsbijeenkomsten waarin deelnemers advies krijgen over leefstijl, arbeid en belastbaarheid, communicatietechnieken en de omgang met symptomen van de aandoening. Daarnaast moeten zij thuis of op hun werk opdrachten uitvoeren. Oudere en vrouwelijke deelnemers ontwikkelden door de training een positieve houding tegenover zelfmanagement op het werk. Bij laagopgeleide werknemers verbeterde de gezondheid. Dit proefschrift beschrijft wat voor werknemers met een chronische lichamelijke aandoening belangrijk is om zich te kunnen handhaven in het werk, de ontwikkeling van een programma van zelfmanagement en de toets op de effectiviteit daarvan.
2012, Dissertation In the twentieth century, the religious landscape of the Netherlands has changed quickly from one of the most Christian countries of Europe to one of the most secularized countries. In 1909, 57% of the population were Protestant, 35% were Catholic and only 5% were not religiously affiliated (Knippenberg 1992). This image is in great contrast to the data from one century later. In 2006, 16% of the Dutch were Catholic, 14% were Protestant, 9% belonged to other denominations or religions and the biggest group of 61% was religiously unaffiliated (Bernts, et al. 2007). Until the 1960s, in the Netherlands most people were born as either Catholic, Protestant or Socialist and eventually went to school, made friends, married and died as such (Van Eijnatten and Van Lieburg 2006). This structure that divided society and in fact the whole of daily life into certain pillars of denomination is called ‘pillarization’. In the past sixty years, the all-encompassing influence of religious institutions decreased, crumbling the pillars of denomination, a process called ‘depillarization’. As a result, not only church attendance diminished, in fact the pillarized character of the whole of public life, varying from sports clubs to schools unsettled.
2011, Dissertation Depression is a widespread psychiatric disorder, which becomes chronic in 25-30% of cases. When psychiatric and psychological treatments are ineffective, chronic depressive patients are often assigned to long-term care which is mostly provided by mental health nurses. Due to factors strongly associated with chronicity (like dependency, demoralization and hopelessness) long-term care is a difficult undertaking both for patients and mental health nurses. Areas in which major problems occur are interpersonal functioning, treatment compliance and crisis management. In this research proposal, the development and testing of a best practice program for mental health nurses is presented. This program will support mental health nurses in recognizing, analyzing and acting upon problems in the care of chronic depressive patients. Interventions that are effective for these problems are systematically laid out in this best practice program. Both professionals and patients will benefit from this program as it aims to improve long-term care which may subsequently result in reduced costs of this form of care. Depressive disorders are among the most common of all psychiatric diseases (Kessler et al. 2003), resulting in high direct (health care) and indirect (work-related) costs (Stewart et al., 2003). Most depression incidents can be treated effectively with medication, psychotherapy or a combination of both. Unfortunately, in a considerable amount of cases (25-35%) the disease becomes chronic (Spijker Goal: The development and testing of a nursing best practice program consisting of evidence-based mental health nursing interventions for patients with a chronic depression. This project will result in a best practice program that enables mental health nurses to provide evidence-based care for patients with chronic depression. With reference to the problems mentioned above, it will help mental health nurses in recognizing, analyzing and acting upon: 1) patients interpersonal problems This project consists of four distinct phases: 1) inventory, analysis and prioritization of problems in current practice (12 months)
2016, Dissertation Th is dissertation addresses the alignment of learning space with higher education learning and teaching. Signi ficant changes in higher education the past decades, such as increased information and communication technology (ICT) and new learning theories have resulted in the dilemma whether higher education institutions can facilitate tomorrow’s learning and teaching in today’s or even yesterday’s school buildings. In practice, this results in the managerial question:
‘How can higher education institutions align the physical learning environment with the developments in learning and teaching?’.