2017, Article / Letter to editor (vol. 52, (2017), pp. 858-874)This article investigates the relationship between four major life events and stopping sport participation in young adulthood. We employ a neo-Weberian theoretical framework related to changes in temporal and social resources to explain how beginning to work, starting to live on one’s own, starting to cohabit or getting married, and the birth of one’s first child affect the risk to stop practising a sport and to end a sport club membership. We used detailed retrospective life-course data from the Dutch SportersMonitor 2010 on 3540 individuals to examine the sport careers and major life events of young adults (aged 18–35). Our event history analyses indicate that the risk to stop practising a sport increases when young adults begin to work, move out to live on their own, and start cohabiting or get married. The risk of ending a sport club membership rises when young adults start to live on their own and when they cohabit or get married. The birth of the first child increases the risks of both stopping a sport and ending club membership for young women, but not for young men.
2017, Article / Letter to editor (NTZ. Nederlands Tijdschrift voor de zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen, iss. nr. 2, (2017), pp. 108-124)Dit artikel behandelt de problematiek van transities en continuïteit van ondersteuning bij mensen met een verstandelijke beperking. Het onderzoek kijkt naar de vraag welke wensen en behoeften mensen met een lichte en matige verstandelijke beperking (of gezinnen met één of meerdere gezinsleden met een verstandelijke beperking) hebben ten aanzien van flexibele levensloopondersteuning. Deze wensen en behoeften zijn in samenwerking met de doelgroep vertaald in een prototype van een applicatie voor het signaleren van transities en het bevorderen van ondersteuning.
2015, Article in monograph or in proceedings (Parallelsessie tijdens de Dag van het Sportonderzoek (DSO2015))Eerder onderzoek laat zien dat de stabiliteit van sportparticipatie onder jongvolwassenen relatief laag is en dat velen in deze levensfase stoppen met het beoefenen van een sport. In deze studie hebben we onderzocht of dit verklaard kan worden door het meemaken van belangrijke levensgebeurtenissen, die de dagelijkse routines en het leefpatroon van een individu veranderen en daarmee zijn/haar (on)mogelijkheden om een sport te beoefenen. De onderzoeksvraag die we hiermee trachten te beantwoorden, luidt: In hoeverre beïnvloeden vier belangrijke levensgebeurtenissen (beginnen met werken, zelfstandig gaan wonen, samenwonen en/of trouwen en de geboorte van het eerste kind) de kans om als jongvolwassene in de leeftijd van 18-35 jaar te stoppen met een sport (in het algemeen en bij een sportvereniging in het bijzonder)? Methode Om deze vraag te beantwoorden, hebben we ten eerste een theoretisch kader opgesteld, gebaseerd op veranderingen in temporele en sociale hulpbronnen die gepaard gaan met het meemaken van deze levensgebeurtenissen. Vervolgens hebben we unieke, gedetailleerde retrospectieve levensloopgegevens van 3540 individuen uit de SportersMonitor 2010 gebruikt om hun levensgebeurtenissen en sportloopbanen tussen het 18e en 35ste levensjaar te reconstrueren en aan elkaar te relateren. Resultaten In lijn met onze verwachtingen vanuit het opgestelde theoretisch kader, laten de uitgevoerde gebeurtenissenanalyses zien dat beginnen met werken, zelfstandig gaan wonen, samenwonen en/of trouwen en de geboorte van het eerste kind de kans vergroten om als jongvolwassene te stoppen met een sport in het algemeen en bij een sportclub. Discussies/conclusies Levensgebeurtenissen spelen een belangrijke rol bij de (niet-)sportparticipatie van jongvolwassenen. Deze rol kan beter begrepen worden door te kijken naar veranderingen in hulpbronnen en restricties die gepaard gaan met het meemaken van die levensgebeurtenissen. Om sportparticipatie onder jongvolwassenen te stimuleren en uitval te voorkomen, zullen sportaanbieders en interventies en zal sportbeleid in moeten spelen op deze specifieke (veranderingen in) hulpbronnen en restricties om te sporten.
2017, Article in monograph or in proceedings (Research Network 28 (Society and Sport) at the European Sociological Association Congres (ESA2017))In this study, we investigated changes in and differences between the sport participation of individuals during the transition to adulthood, and the role of major life events that mark this transition. We employ a neo-Weberian theoretical framework related to changes in temporal and social resources to explain how life events marking the more adult statuses of individuals in the transition to adulthood, like leaving fulltime education, beginning to work, engaging in an intimate relationship, formalising a relationship through cohabitation or marriage and becoming a parent affect (1) the number of sports practised by an individual, (2) the frequency of sport participation, and (3) the probability of switching from practising sport (mostly) in a club setting to practising sport in other (non-)organisational settings, or to not practise sport at all. With recent panel data (2009 and 2013) from the Netherlands Longitudinal Lifecourse Study (NELLS) on 2798 individuals, we were able to distinguish between-differences of respondents, from within-developments in respondent’s life courses, and deal with issues of causality and the timing of the events. Our analyses indicate, firstly, that the number of sports practised by an individual and his/her sport frequency decrease when he/she starts cohabiting or gets married, and when he/she becomes a parent. Secondly, individuals with adult educational, civil/marital and parenthood statuses participate in less sports and with a lower frequency than individuals with adolescent statuses. Thirdly, the likelihood of switching from practising sport in a club setting to practising sport in a light setting or to not practising sport at all, is affected by (changes in) an individual’s status within the employment, relationship and civil/marital domain.
2019, Article / Letter to editor (vol. 16, (2019), pp. 44-63)This article investigates the relationship between major life events and sport participation during the transition to adulthood. Two waves (2009 and 2013) of a Dutch panel study provided information on education, employment, relationship, civil/marital status, and parenthood for 2829 Dutch citizens (ages 15–45) and their sport behaviour. Our analyses indicate that respondents who left full-time education, began to work, entered and/or formalised a relationship, and became a parent participated less frequently in sport than those who did not (between-person differences). Moreover, experiencing these events reduced sport frequency (within-person changes). All events except beginning to work reduced the number of sports practised. Further, those who entered an intimate relationship were more likely to switch from a ‘heavy’ club-sport setting to a ‘lighter’, more individualised setting and to stop practising sport altogether, compared to those who stayed single. Those who left full-time education and started working were more likely to continue sport in a club setting, compared to those who continued education and did not start working. Sport providers, programmes, and policies could use these results to inform efforts to pre-empt impacts of major life events, thus curbing drop out and retaining sport participants, especially during the transition to adulthood.
2021, Article / Letter to editor (Health Promotion International, (2021), pp. 1-11)Physical activity (PA) contributes to health throughout life. In particular, young people can benefit from this. Schools can play a key role in providing learning conditions to experience meaningful PAs aimed at inspiring students to lifelong PA. In this article, we argue the need for a salutogenic approach in schools focussing on respecting and enhancing adolescents’ agency with regard to their PA. This approach entails listening to adolescents’ perspectives and inviting them to participate in actively designing and carrying out PA as a prerequisite for their inclusive engagement. We unpack the concept of agency by drawing on insights from the Capability Approach. This provides input for the integration of agency in health promoting schools and salutogenic approaches, to enhance PA-related agency.
Finally, we outline a research agenda to, eventually, create opportunities for students in schools to
expand their PA-related agency
2012, Article / Letter to editor (vol. 87, (2012), pp. 125-149)In this article, we raised the question as to what extent members from higher status groups effectuated social resources, more specifically voluntary association membership, as a possible new compensating strategy to guarantee a successful intergenerational transmission of their occupational status. For that purpose, we investigated whether voluntary association membership (of parents and their child) mediate the positive effect of parental occupational status on that of their child and whether it has become more important over time as an explanation of the intergenerational transmission of occupational status. In the empirical analysis, we incorporated voluntary association membership into the classic status attainment model and estimated path models using retrospective life course data from the Family Survey Dutch Population 2000. The empirical results showed that voluntary association membership does not play a mediating role in the intergenerational transmission of occupational status for the 1916-1947 birth cohort. However, it does so for the 1948-1960 birth cohort, thereby becoming an effective compensating strategy in the intergenerational transmission of occupation status.
2020, Article / Letter to editor (Sociale Vraagstukken, (2020))Waarom is een sociale basis belangrijk? Welke waarden zijn richtinggevend voor de sociale basis?
Voor ons is het antwoord op die vragen gelegen in de theorie van sociale kwaliteit. Voordat we ons
druk maken over het wat en het hoe van de sociale basis, is het wat ons betreft zaak om te zorgen
voor een fundament onder die sociale basis. Een fundament om te begrijpen wat de betekenis is van
die sociale basis in de levens van mensen. Als we dit fundament optrekken vanuit de theorie van
sociale kwaliteit volgen concrete aanknopingspunten voor hoe te handelen, wat te doen en wat en
hoe te monitoren.
2021, Part of book or chapter of book (Alderliesten, J.; Repetur, L.; Ham, M. (ed.), Hoopvol en Kwetsbaar. Omzien naar elkaar in tijden van Corona, pp. 9-16)
2012, Article / Letter to editor (Kritiek, vol. 2012, iss. 5, (2012), pp. 10-11)Het Erasmus MC, Kennemer Gasthuis en Ziekenhuis Gelderse Vallei werken samen met het Lectoraat Acute Intensieve Zorg (LAIZ) van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen aan het verbeteren van de zorg voor familie en andere naasten op de intensive care (IC). Daarnaast ontwikkelen zij gezamenlijk een Consumer Quality Index (CQI) om de ervaringen van naasten met deze zorg te meten.
2010, Book (monograph) Een ernstig ongeval heeft een ontwrichtende werking op het leven van de patiënt en diens naasten. In het ziekenhuis is de zorg primair somatisch georiënteerd, maar aandacht voor de psychische, sociale en materiële gevolgen is eveneens nodig. Naast de mensen uit het eigen sociaal netwerk spelen diverse professionals in deze psychosociale zorg een rol zoals artsen, verpleegkundigen en geestelijk verzorgers. Voor medisch maatschappelijk werkers is dit de kern van hun werk. De steun van naasten vormt een belangrijke factor in het herstel van de patiënt. Humane zorg betekent erkenning voor die naasten, voor hun ervaringen en beleving. Lisbeth Verharen onderzocht wat naasten in deze situatie nodig hebben, wat maatschappelijk werkers daarin te bieden hebben en wat deze hulp de naasten oplevert.
2021, Article / Letter to editor (Vakblad Sociaal Werk, vol. 22, iss. 6, (2021), pp. 31-33)Hoe kunnen ouders die zelf geen geld hebben hun kinderen leren omgaan met geld? En hoe kunnen en willen ouders daarbij geholpen worden?
Het leeratelier Armoede van Werkplaats Sociaal Domein Arnhem en Nijmegen vond een mogelijk antwoord op die vragen door onderzoekend samen te werken met anderen. Zelf was ik hier als onderzoeker bij betrokken. Aan de hand van actie-onderzoek dat het atelier uitvoerde met sociaal werkers van welzijnsorganisatie Bindkracht10, studenten en ouders die weten hoe het is om van een minimum te leven, ontwikkelden we het zogeheten Zakg€ldProject. Met die aanpak sloten we aan bij een principe voor actie-onderzoek (Van Lieshout et al, 2017): iedereen die wil en een bijdrage kan leveren, participeert. Als je vanuit diverse perspectieven gaat samenwerken in een onderzoeksproject, beland je onherroepelijk in een cyclus van verkennen, plannen, doen, observeren en reflecteren, die naadloos aansluit bij het werk van sociaal werkers. Onderzoekend samenwerken helpt om, op alle niveaus, tot verbeteringen in de praktijk te komen. Een coach van Bindkracht10 vatte dat tijdens een evaluatie treffend samen: 'Het was leerzaam om met de ouders vorm te geven aan het project. Soms moest ik echt op mijn tong bijten; we hebben als professional de neiging om het allemaal mooi te bedenken, maar zonder draagvlak onder de ouders gebeurt er helemaal níks!'
2010, Article / Letter to editor (Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, (2010))Dit artikel bespreekt enkele ontwikkelingen in het veld van gezondheidsbevordering en de implicaties hiervan voor de professionalisering van de gezondheidsbevorderaars.
2017, Article in monograph or in proceedings (Challenges in social work research – conflicts, barriers and possibilities in relation to social work., pp. 144-145)