2010, Book (monograph) Evidence based werken in de zorg voor jeugd? Prima! Maar wat doen we met vragen als: - In wiens handen werken interventies; wat kenmerkt effectieve professionals? - Wat is de invloed van de werkalliantie van professionals en cliënten? - Waarom werken interventies, en onder welke condities? -Hoe kunnen we steunfactoren benutten in de leefomgeving van jeugdigen en opvoeders? - Wat betekent dit alles voor de manier waarop we hulp moeten organiseren en beroepskrachten moeten opleiden? Vijf bijdragen maken dit boek waardevol voor jeugdzorgprofessionals en studenten. Vijf auteurs die thuis zijn in veld en wetenschap laten hun licht schijnen over: - De samenhang tussen werkzame factoren, met nadruk op kenmerken van effectieve professionals en het belang van cliënt-hulpverlener-alliantie (Huub Pijnenburg) - Vernieuwende opvattingen over inrichting van contextuele jeugdzorg en niet-vrijblijvende samenwerking bij complexe hulpvragen (Jo Hermanns) - Mogelijkheden voor effectiviteitsverbetering, waaronder aandacht voor implementatie van effectieve interventies (Tom van Yperen) - Recente ontwikkelingen in het denken over evidence based practice en de zoektocht naar een werkzame alliantie tussen praktijk en wetenschap (Giel Hutschemaekers) - De samenhang tussen een integrale visie op jeugdzorg, belangen van overheden, en dimensies in werk en opleiding van beroepskrachten (Adri van Montfoort) De eerste bijdrage is een bewerking van de intreerede van Huub Pijnenburg bij de aanvaarding van zijn lectoraat Werkzame Factoren in de Zorg voor Jeugd aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Dit lectoraat zoekt samen met de praktijk naar antwoorden op vragen over werkzaamheid van zorg voor jeugd, en wat dit betekent voor beroepskrachten en instellingen. De factoren die de werkzaamheid van de psychosociale zorg voor jeugd beïnvloeden, laten zich kennen als een bonte familie. Meer kennis over de leden van deze familie en hun onderlinge band zal de werkzaamheid van de jeugdzorg vergroten. Want dat is en blijft de grote uitdaging: zorgen dat het werkt.
2010, Inaugural lecture Eeen bewerking van de intreerede van Huub Pijnenburg bij de aanvaarding van zijn lectoraat Werkzame Factoren in de Zorg voor Jeugd aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Dit lectoraat zoekt samen met de praktijk naar antwoorden op vragen over werkzaamheid van zorg voor jeugd, en wat dit betekent voor beroepskrachten en instellingen.
2012, Part of book or chapter of book (, pp. 121-136)In dit artikel wordt een case study beschreven van hoe bij een specifiek MKB bedrijf de huidige verkoopprocessen van handelsgoederen eruit zien, wat het verschil is met de inhoud van de handboeken en de praktijk, welke kritische succesfactoren en prestatie-indicatoren te ontwerpen zijn, welke verbetermogelijkheden voor de processen te bedenken zijn en hoe het proces doelmatiger ingericht kan worden. Het proces wordt grotendeels gedicteerd door de ERP software Baan IV, waar het onderzochte bedrijf sinds 2000 mee werkt. Na bestudering van de literatuur en de interviews met betrokken functionarissen blijkt dat de ISO handboeken en de praktijk op een tiental punten afwijken van elkaar. Eén daarvan is dat het handboek in het kader van klanttevredenheid voorschrijft dat de klant op de hoogte wordt gebracht indien een goed niet op voorraad is en dus de levertijd van één werkdag niet gehaald kan worden. In de praktijk gebeurt dat niet, het advies is om dat wel te doen en ten tijde van het schrijven van dit rapport is het advies al opgevolgd.
2012, Book (monograph) Deze trainershandleiding van de training "Zie mij als mens" maakt deel uit van het trainingspakket: Ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking: 4 trainingen in werken met sociale netwerken en aansluiten bij clienten en hun ouders. Dit trainingspakket is ontwikkeld door het lectoraat Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Deze handleiding heeft tot doel om (aankomende) professionals bewust te maken van de invloed die zij kunnen hebben op de cliënt in zijn afhankelijkheid. Professionals leren welke competenties van belang zijn om hiermee om te gaan. Bijbehorende materialen: Bestand 1: Handleiding trainer Bestand 2: Deelnemersinformatie Bestand 3: Werkmaterialen Zie ook het onderzoeksrapport: Zie mij als mens! Belangrijke competenties voor begeleiders volgens mensen met een verstandelijke beperking. Roeleveld, E., Embregts, P., Hendriks, L., & Van Den Bogaard, K. (2011)
2011, Book (monograph) Dit onderzoeksrapport geeft een beeld van de belangrijkste competenties voor een begeleider, vanuit het perspectief van mensen met een lichte verstandelijke beperking en kan daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan het leerproces van (toekomstige) begeleiders om daadwerkelijk aan te sluiten bij de cliënt. Dit onderzoeksrapport ligt tevens ten grondslag aan het trainingspakket: Ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking: 4 trainingen in werken met sociale netwerken en aansluiten bij cliënten en hun ouders. Dit trainingspakket is ontwikkeld door het lectoraat Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
2014, Article / Letter to editor (Opleiding en Ontwikkeling, vol. 27, iss. 1, (2014), pp. 6-11)Doordat er meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden bij individuele medewerkers komen te liggen, wordt zelfsturing steeds belangrijker. Wat heeft zelfsturing gemeen met leren? Hoe ontwikkel je medewerkers in het proces van sturing naar zelfsturing?
2008, Article / Letter to editor (M & O: Tijdschrift voor Management en Organisatie, (2008))Ondertitel: Industriële productie zonder groepschefs. Een casestudie. Van het prototype van maakbaarheid – de industriële productie – is het de vraag of zij in de Westerse wereld nog toekomst heeft. Onder de naam offshoring is een nieuwe ronde gaande in het verplaatsen van productie naar vestigingen van het eigen bedrijf in lagelonenlanden. Velen suggereren dat we hier straks alleen nog het innovatieve denkwerk doen en dat al het maakwerk ergens anders plaatsvindt. Maar hoe zit het met de belofte van de negentiende eeuw dat de industriële productie door de economische logica van het kapitalisme zowel continue technologische ontwikkeling als nieuwe sociale verhoudingen tot stand brengt? Gaat deze belofte mee in de offshoring of gaan we dat hier nog meemaken?
2012, Article / Letter to editor (Netherlands Journal of Critical Care, vol. 16, iss. 6, (2012), pp. 195-199)The implementation of rapid response systems (RRS) is based on the knowledge that deteriorating physiological processes are frequently present for hours or days before clear clinical deterioration is recognized [1,2]. It is assumed that this physiological deterioration is often treatable and that treatment will have greater effect when initiated early [3]. The RRS consists of an afferent limb, including “crisis detection” and “response triggering” and an efferent limb, the rapid response team (RRT) [4]. Even though robust evidence to support the effectiveness of the RRS is lacking [5-10] the system has been implemented worldwide. For example, Dutch hospitals are required to implement a patient safety programme including an RRS before 2013 [11]. This article explores the reasons why it is so difficult to prove the effectiveness of an RRS. We discuss the study designs that have been used and the various outcome measures in order to estimate the effects of an RRS. Finally, we make suggestions for future research.
2013, Book (monograph) Sprookjes appelleren aan de “doen-alsof” situatie, die echter de werkelijkheid soms pijnlijk nauwkeurig lijken te raken. Als een vervolg op “lievelingsrollen” lijkt ook dit boek een verdere bijdrage te kunnen leveren aan de ontwikkeling van de creatieve therapie. Zoals in het verleden ook storytelling een bijdrage heeft geleverd. Het is nu van belang om de diversiteit te gaan bundelen, immers wat lijkt er mooier dan dat je als patiënt/cliënt kunt werken met je eigen lievelingsrol in een sprookje waarbij je vervolgens ook nog je eigen “nieuwe”script kunt maken! (hetzij via storytelling, hetzij via fase 4 van het werken met sprookjes). Feit blijft dat voor uitvoering van deze methode tijd nodig is, die helaas steeds vaker minder voorradig is. Het blijft een boeiend fenomeen om je af te vragen of je dus met sprookjes kunt werken wanneer je beperkte tijd hebt. Dit boek is dan ook een pleidooi om tijd te hebben processen af te ronden, waardoor patiënten/cliënten kans krijgen om hun kwaliteit van leven werkelijk te verbeteren,of is dit een .......sprookje!
2008, Part of book or chapter of book ()Eerst gaat de auteur in op het vraagstuk van persoonlijke ontwikkeling tijdens organisatieveranderingen. Vervolgens op het werken in rollenportfolio’s. Daarna worden de thema’s mondigheid en rollenportfolio samengevoegd in de stelling dat de mondigheid van mensen toeneemt als zij rollen vervullen in meerdere bedrijfsprocessen. Tot slot wordt deze stelling uitgewerkt naar het onderwijs.
2017, Article / Letter to editor (Transport & Logistiek Magazine, vol. 2017, iss. 5, (2017), pp. 38)De Collegetour van het KennisDC Logistiek en KLN van 21 februari 2017, had als thema duurzaamheid. Dit thema werd ingeleid door docent van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Reinder Pieters. Hij ging in op de rol van duurzaamheid bij verschillende onderwerpen van logistiek. Er moeten nog stappen gezet worden in de logistieke sector, dat laten de in Parijs gemaakte afspraken zien volgens Pieters. Bij veel bedrijven wordt wel aangegeven dat duurzaamheid belangrijk is. Uit onderzoek blijkt echter dat dit in bijvoorbeeld aanbestedingen soms wordt meegenomen, maar in de uiteindelijke contactfase slechts zelden. Volgens Pieters zijn maatregelen op het gebied van verduurzaming terug te leiden tot een combinatie van efficiency, alteration en reduction.
2021, Article in monograph or in proceedings (We hebben afgesproken dat…..”: hoe verantwoorden zorgprofessionals hun handelen in rapportages?)Van een gesprek met een cliënt naar een verslag: voor veel zorgverleners is rapporteren in het Elektronisch Cliënten Dossier (ECD) een dagelijkse noodzakelijke taak. Rapportages zijn een belangrijk instrument in de verantwoordingspraktijk van zorgprofessionals wat betreft kwaliteitsbewaking, evaluatie, en coördinatie (De Graaf et al., 2017: 11). Onderzoek geeft aan dat de rapportages lang niet altijd voldoen aan de gestelde eisen en dat er ruimte voor verbetering is in de scholing en training van schriftelijke communicatieve competenties van zorgprofessionals (Nelson & Weatherald, 2014). In deze verkennende studie stond dan ook de vraag centraal:
Hoe verantwoorden zorgverleners in de rapportages hun professionele handelen in de zorg aan de cliënt?
2012, Part of book or chapter of book (, pp. 93-112)Bij Arnhem Business School (HAN, FEM) wordt door overwegend Nederlandstalige docenten Engelstalig onderwijs gegeven aan studenten met uiteenlopende moedertalen. In opdracht van het instituut International Business & Communication werd deze meertalige communicatiesituatie vanuit het Lectoraat Human Communication Development in kaart gebracht met als onderzoeksvraag: Wat is de situatie bij Arnhem Business School op het gebied van de Engelstalige communicatie tussen docenten en studenten en waar liggen kansen voor verbetering? Een nulmeting van het taalniveau Engels bij docenten, focusgroepgesprekken met docenten en studenten, een aansluitend survey en enkele casestudies uit het bedrijfsleven vormen de basis voor het antwoord op deze vraag. De situatie wordt niet alleen belicht vanuit het oogpunt van het taalniveau Engels, maar ook vanuit dat van communicatiestrategieën en cultuurverschillen.
2011, Book (monograph) In dit onderzoeksrapport wordt verslag gedaan van wat ouders van mensen met een ernstige verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen belangrijk vinden in de begeleiding van hun zoon of dochter. In dit onderzoek is aan ouders de ruimte gegeven om met eigen woorden de ideale begeleider voor hun zoon of dochter te beschrijven. Het onderzoek is uitgevoerd binnen het Euregioproject ‘Hand in Hand II’ door medewerkers verbonden aan het lectoraat ‘Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking’ van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Ouders werden geworven bij zowel Nederlandse, als Duitse zorginstellingen voor mensen met een verstandelijke beperking. In totaal hebben 19 Nederlandse ouders en 10 Duitse ouders deelgenomen aan dit onderzoek. De uitspraken van deze ouders zijn gescoord aan de hand van een betrouwbaar codeersysteem bestaande uit 40 codes. Deze 40 codes zijn vervolgens samengevoegd tot 6 categorieën van uitspraken. Analyses hebben zich gericht op de verschillende uitspraken van ouders, maar ook op deze 6 gemeenschappelijke thema’s binnen deze uitspraken. Uit de resultaten blijkt dat ouders de meeste uitspraken hebben gedaan over het thema dat te omschrijven was als ‘Cliëntgericht handelen van een begeleider’, vrijwel direct gevolgd door het thema ‘Relatie tussen begeleider en ouders’. Voor het al dan niet slagen van het cliëntgericht handelen en de relatie met ouders wordt door de ouders een verband gelegd met de mogelijkheden binnen het thema ‘Organisatie’, zoals een tekort aan personeel en tijdgebrek bij begeleiders. Tevens worden de thema’s ‘Voorwaardelijke aspecten voor het cliëntgericht handelen’ en ‘Directe leefomgeving van de cliënt’ gekoppeld aan het cliëntgericht handelen. Dit onderzoeksrapport ligt tevens ten grondslag aan het trainingspakket: Ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking: 4 trainingen in werken met sociale netwerken en aansluiten bij cliënten en hun ouders. Dit trainingspakket is ontwikkeld door het lectoraat Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
2011, Article / Letter to editor (Onderwijs en Gezondheidszorg, iss. Volume 35, Number 4, (2011), pp. 19-23)De GGD Nijmegen heeft binnen haar diverse consultatiebureau-vestigingen cliëntbejegening vorm gegeven in een richtlijn, gebaseerd op de gespreksmethodiek van Muller (2001). De uitgangspunten daarvan vinden steun in de recente literatuur. Hoe door jeugdverpleegkundigen uitvoering wordt gegeven aan deze richtlijn is tegen het licht gehouden in het hier gerapporteerde praktijkonderzoek. In samenspraak met ouders zijn daartoe door consultatiebureau-professionals 27 criteria opgesteld. Op 12 daarvan scoort de uitvoering van de richtlijn op of boven de zelf gestelde 80%-norm. Bijvoorbeeld bij: ‘ Afname van de intervalanamnese met behulp van een checklist’. Een voorbeeld van een criterium waarop de onderzochte professionals de norm niet halen is ‘Checken bij ouders of alles begrepen is’. De uitkomsten van onze observatiestudie sluiten aan bij de actuele geluiden in de media over hoe ouders het bezoek aan het consultatiebureau ervaren. Tegelijkertijd laten ze zien hoe in samenspraak met ouders effectief kan worden gewerkt aan kwaliteitsverbetering van consultvoering.
2012, Book (monograph) Wat is goed onderwijs? Deze vraag blijft de gemoederen volop bezighouden. Gelukkig maar, want zonder discussie over deze vraag is er ook geen goed onderwijs. In dit boek vind je niet ‘de definitieve waarheid’ over goed onderwijs. Die waarheden zullen we telkens opnieuw moeten formuleren op basis van relevante en actuele kennis.
2009, Book (monograph) Dit boek zet de psychologische perspectieven op onderwijsleerprocessen uiteen. Op diverse manieren wordt de laatste stand van zaken weergegeven in gebieden van de psychologie die relevant zijn voor het onderwijs.
2011, Book (monograph) De vraag ‘Wat is goed onderwijs?’ beantwoordt de pedagogiek met een wedervraag: ‘Waartoe dient het onderwijs?’ Ze stelt vragen als: Waar zijn de interventies en acties van het onderwijs dan op gericht en welke normatieve basis ligt aan die acties ten grondslag? Wanneer is er nu sprake van een ‘gelukt’ kind? Is een kind ‘geslaagd’ met een hoge Cito-score of een diploma van het middelbaar onderwijs? Als het zichzelf geslaagd voelt? Of als zijn of haar omgeving spreekt van een ‘actief, aardig en behulpzaam’ kind? Als het een mooie of zelfs succesvolle loopbaan ontwikkelt? Of gelden toch nog andere criteria? Het gaat zeker niet alleen om fundamentele, filosofische discussies, maar vooral ook om heel praktische zaken die om een antwoord vragen.
2011, Article / Letter to editor (M. Lunenberg en J. Dengerink (Eds), Kennisbasis lerarenopleiders, vol. 2011, iss. 32, (2011))Eén van de meest complexe uitdagingen waarvoor leraren en lerarenopleiders in hun onderwijspraktijk staan is de vraag wanneer leerlingen c.q. studenten daadwerkelijk hebben geleerd. Om te kunnen vaststellen wanneer iemand heeft geleerd, is kennis over beoordelingsprocessen en aanpalende leertheorieën essentieel. Deze kennis kan het beste beschreven worden aan de hand van de volgende vijf vragen: 1) Waarom wordt beoordeeld? 2) Wat wordt beoordeeld? 3) Hoe wordt beoordeeld? 4) Wie beoordeelt? en 5) Wanneer wordt beoordeeld? Alvorens de vijf vragen worden beantwoord, zal het begrip beoordelen beknopt worden gedefinieerd en geplaatst in een historische context.
2008, Inaugural lecture Intreerede uitgesproken bij het aanvaarden van het ambt van Lector 'Sport,
Voeding en Leefstijl' aan de Faculteit Gezondheid, Gedrag en Maatschappij van
de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen op 19 juni 2008
2013, Book review ((2013))Uitgangspunt van Aafke de Vor is dat trainers meer willen dan alleen een training geven. Ze willen de klant werkelijk helpen, uitgaande van de belangen van de deelnemers aan de training. Vragen waar elke trainer mee te maken krijgt zijn: wat wil de klant precies? Hoe is de situatie ontstaan? Welke mogelijkheden zijn er om het aan te pakken? Om welke competenties gaat het en welk resultaat heeft de klant voor ogen? Trainen met resultaat is bedoeld om met passie te trainen, met behulp van praktische handvatten - tips, checklisten,
modellen en werkvormen - om van klantvraag tot training te komen. Het boek is behalve voor trainers bedoeld voor iedereen die zich bezighoudt met leren (zoals docenten, opleidingsfunctionarissen, P&O’ers, managers en therapeuten). Aafke de Vor is zelfstandig trainer, coach, adviseur, supervisor en ontwikkelaar (zie www.aafkedevor.nl). Haar boek is geschreven vanuit de gedachte welk boek ze had willen hebben toen ze met dit vak begon en wat ze zelf had moeten ervaren en ontdekken wat ze niet geleerd had tijdens haar studie en niet kon lezen, doordat er geen boek over geschreven was (p. 15). Omdat ik zelf ook ooit beginnend trainer was, lijkt me dit een interessant vertrekpunt om haar boek te lezen.
2008, Book (monograph) De praktijkgids en bijbehorende instrumenten zijn bedoeld om u als professional op de werkvloer te ondersteunen bij de realisatie van een Spoed Interventie Systeem, waarmee u de vitaal bedreigde patiënt vroegtijdig kan herkennen en behandelen.
2010, Article / Letter to editor (Opleiding en Ontwikkeling, (2010))Tijden van economische crisis vragen om nieuwe, creatieve vormen van personeelsvoorziening. Hoe behouden we ervaren vakmensen? En tegelijkertijd: Hoe winnen we jonge mensen voor onze sector? Hoe ontwikkelen we vakmensen in crisistijd? STAN heeft een concept ontwikkeld dat oplossingen moet bieden voor deze vragen: de Talent Development Company.
2008, Article / Letter to editor (Medisch Contact, vol. 63, iss. 20, (2008), pp. 854-858)Snel inspelen op veranderingen in de vitale functies van patiënten, levert een hoop winst op. Minder sterfgevallen en ook minder blijvende schade. In het UMC St Radboud heeft men dit streven met een rapid response-systeem in praktijk gebracht.
2009, Article / Letter to editor (Maatwerk: Vakblad voor maatschappelijk werk, vol. 2009, iss. 4, (2009), pp. 26-28)Om te weten wat cliënten willen, is het belangrijk daar onderzoek naar te doen. Het
lectoraat Lokale dienstverlening vanuit klantperspectief ontwikkelde samen met professionals
van welzijnsinstelling Tandem in Nijmegen een vraaganalyse-instrument.
2010, Article / Letter to editor (Magazine Bert Hellinger Instituut, vol. 2010, (2010), pp. 18-20)Het lectoraat innovatie van leren in organisaties aan de HAN bestaat uit een kerngroep van professionals met verschillende achtergronden. Wij richten ons in brede zin op de ontwikkeling van mens en organisatie. Hierin experimenteren wij met systemische werkvormen in het onderwijs, organisatieadvies, coaching en onderzoek. In dit artikel wil ik een toepassing beschrijven die het een en ander combineert: kleinschalige innovatiegroepen. Wij noemen deze innovatiegroepen ‘Vonken van vernieuwing’1. Het voorbeeld dat ik in dit artikel uitwerk speelt op een instituut dat toekomstige leraren opleidt.
2010, Article / Letter to editor (M & O: Tijdschrift voor Management en Organisatie, vol. 6, iss. 4, (2010), pp. 66-82)Een bedrijf heeft competente medewerkers nodig om klanten te kunnen voorzien van goederen en diensten. Stel nu eens dat we een competente medewerker zien als een product. Niet omdat mensen producten zijn, maar omdat we de indruk hebben dat er met producten zorgvuldiger wordt omgesprongen dan met mensen. We nemen die zorgvuldigheid als minimumeis en stellen de vraag: In welk proces komt de competente medewerker tot stand? Dan zien we activiteiten van de leidinggevende, van collega’s, van de HR-afdeling, van trainers, van het onderwijs, van ouders, en niet te vergeten van de betrokkene zelf. Wie is er nu verantwoordelijk voor dat in dat hele proces zorgvuldig met de competentieontwikkeling van het individu wordt omgegaan? Terwijl in het geval van bijvoorbeeld een pak koffie activiteiten als telen van koffiebonen, branden, distributie en winkelverkoop duidelijk zijn afgestemd, is dit bij de HR-supply chain niet het geval. Het individu zelf dient regie over de eigen loopbaan te hebben, maar het vermogen tot regie is geen natuurgegeven. Bij kinderen niet en ook bij oudere medewerkers niet. Ons voorstel is dat iedere partij in de HR-supply chain een stuk regie pakt door zijn beslissingen te nemen met het oog op het optimaliseren van de hele keten en niet alleen van het eigen stuk daarin. Hoe dan de spanning te hanteren tussen het bedrijfskundig en het onderwijskundig paradigma? En dan heb je nog het leven zelf, van jongeren, van volwassenen, met drijfveren die zich vaak aan beide paradigma’s onttrekken.
2009, Part of book or chapter of book (, pp. 63-74)Dit artikel is gebaseerd op een onderzoekstraject dat het lectoraat Logistiek en Allianties in het voorjaar van 2008 heeft uitgevoerd in opdracht van Rijkswaterstaat Oost- Nederland. Het onderzoeksteam bestond uit drie studenten en drie docent-onderzoekers uit verschillende disciplines: Bedrijfseconomie, Logistiek & Economie en Civiele Techniek. Elk teamlid heeft vanuit de eigen invalshoek de huidige processen in beeld gebracht. Deze kruisbestuiving heeft geleid tot inzichten die vanuit elke discipline afzonderlijk niet verkregen zouden zijn. Elk teamlid kwam in aanraking met ‘de bril’ van de ander en was op die wijze in staat om op een nieuwe manier waar te nemen. Daardoor week elk teamlid af van de gebaande paden van het eigen vakgebied en ontstond er ruimte voor een open waarneming en verrassende bevindingen.
2011, Article / Letter to editor (Sensor, vol. 16, iss. 4, (2011), pp. 20-21)Er is in Lagos (Nigeria) een grote vraag naar goede woningen voor de middenklasse. Onder de noemer INEX houses (inexpensive houses) hebben twee Bouwkundestudenten zich gericht op sterke verbetering van de woonomstandigheden aldaar. Het belangrijkste uitgangspunt was de verbetering van de hygiënische omstandigheden. Ook de mogelijkheden tot bouwen in Lagos zijn onderzocht en op deze wijze is een mogelijk zelfvoorzienend woningconcept tot stand gekomen.
2012, Article / Letter to editor (Opleiding en Ontwikkeling, vol. 25, iss. 4, (2012), pp. 19-22)De stafafdelingen HRD en Inkoop adviseren en faciliteren beide de organisatie bij het behalen van de doelstellingen. Dat vraagt om intensieve afstemming en samenwerking. Verschil in taal en perspectief tussen HRD’ers en inkopers leidt daarbij wel eens tot fricties. Maar hoe kunnen HRD’ers juist hun voordeel doen met de deskundigheid van professionele inkopers?
2010, Article / Letter to editor (Intensive Care Medicine, vol. 36, iss. suppl. 2, (2010), pp. s341)Delirium is a frequent disorder in the ICU associated with poor outcome. Several organizations, including the SCCM and the APA, therefore recommend standard screening for delirium to improve early diagnosis and treatment. The CAM-ICU is the most frequently used delirium detection tool in the Netherlands. Numerous studies to validate the CAM-ICU always yielded excellent sensitivity and specificity, but were all performed by a limited number of research nurses.
2011, Article / Letter to editor (Proteome Science, vol. 9, iss. 13, (2011))Suitable biomarkers associated with the development of delirium are still not known. Urinary proteomics has successfully been applied to identify novel biomarkers associated with various disease states, but its value has not been investigated in delirium patients. In a prospective explorative study hyperactive delirium patients after cardiac surgery were included for urinary proteomic analyses. Delirium patients were matched with non-delirium patients after cardiac surgery on age, gender, severity of illness score, LOS-ICU, Euro-score, C-reactive protein, renal function and aorta clamping time. Urine was collected within 24 hours after the onset of delirium. Matrix-assisted laser desorption/ionisation-time of flight mass spectrometry (MALDI-TOF MS) was applied to detect differences in the urinary proteome associated with delirium in these ICU patients. We included 10 hyperactive delirium and 10 meticulously matched non-delirium post-cardiac surgery patients. No relevant differences in the urinary excretion of proteins could be observed.
2010, Article / Letter to editor (Learning and Instruction, vol. 20, iss. 4, (2010), pp. 265-269)Peer assessment is an educational arrangement where students judge a peers performance quantitatively and/or qualitatively and which stimulates students to reflect, discuss and collaborate. However, empirical evidence for peer assessment effects on learning is scarce, mostly based on student self-reports or involving comparison of peers and teachers ratings or anecdotal evidence from case studies. Systematic investigation of learning effects necessitates methodological, functional, and conceptual development in peer assessment research. This implies sound (quasi-)experimental studies, the definition of specific peer assessment mechanisms, and affiliations with other research domains. The articles in this special issue address these three needs and offer new directions for research.
2022, Article / Letter to editor (Population Health Management, vol. 25, iss. 2, (2022), pp. 172-177)Comprehensive social risk screening has become standard practice in primary care. Evidence is lacking, however, on whether and how interventions provided for positive screens are being utilized. This study aimed to create a standardized follow-up process to evaluate caregiver perspective and usage of community resources provided during well-child visits. Follow-up calls were made to families with positive screens for food insecurity (FI) and/or utility insecurity (UI) (nn=n347). Phone interviews assessed resource usage, effectiveness, influence on stress level, and current insecurity status. Caregiver responses regarding barriers to resource usage were inductively analyzed and developed into major themes. The sample included 228 (65.7%) families with positive screens for FI and 166 (47.8%) families screening positive for UI. Of those who completed interviews (nn=n108), 77 (71.3%) caregivers recalled being provided resources during their child's visit with only 33 (42.9%) reporting use of those resources. Twelve (36.4%) of those caregivers who used the resources confirmed that their insecurity was still a concern. Five major themes for barriers to resource usage emerged: (1) improved situation, (2) perception, (3) access barriers, (4) conflicting priorities, and (5) too busy/overwhelmed. The majority of caregivers (95.7% of asked) noted that their insecurity caused increased stress with 70.5% acknowledging decreased stress levels after discussion with a provider. Integrating caregiver input through a standardized follow-up protocol into provided interventions for screened social risks can improve not only the quality and effectiveness of provided resources, but also provide insight into the impact of those interventions on insecurity from the caregiver perspective.
2009, Article / Letter to editor (The American Journal of Clinical Nutrition, vol. 63, iss. 8, (2009), pp. 1034-1036)In this report, benefits (preventing neural tube defects and folate deficiency), risks (masking vitamin B(12) deficiency), and uncertain effects (risk of colon cancer) of folic acid supplementation and fortification have been weighted. On the basis of the available evidence, the Health Council of the Netherlands advises the Dutch government to improve the use of folic acid approximately at the time of conception by increased education and the implementation of preconception care. It further recommends considering fortifying staple foods, provided that voluntary fortification of specific foods is banned, as otherwise children are at risk of having an excessively high intake of folic acid. Policy making in relation to fortification should take into account all possible health effects, even if the evidence is not strong
2009, Article / Letter to editor (Educational Psychology Review, vol. 21, iss. 1, (2009), pp. 55-66)This article explores the opportunities to apply cognitive load theory and four-component instructional design to self-directed learning. Learning tasks are defined as containing three elements: learners must (a) perform the tasks, (b) assess their task performance, and (c) select future tasks for improving their performance. Principles to manage intrinsic and extraneous load for performing learning tasks, such as simple-to-complex ordering and fading-guidance strategies, are also applicable to assessing performance and selecting tasks. Moreover, principles to increase germane load, such as high variability and self-explanation prompts, are also applicable to assessment and selection. It is concluded that cognitive load theory and four-component instructional design provide a solid basis for a research program on self-directed learning.
2010, Article / Letter to editor (Hanovatie, vol. 2010, iss. juni, (2010))De Topper-manie: een uiting van ondernemersgeest in India of het begin van het einde van de economische groei?
2012, Article / Letter to editor (The Journal of the Faculty of Economics - Economic, vol. 1, iss. 2, (2012), pp. 756-762)The current paper is aimed at identifying the social enterprises according to EMES criteria by investigating the social economy actors in Romania. As an emerging field of study, social entrepreneurship and social enterprise have captured the attention of both practitioners from Europe and North America, and in recent years on other continents. In Romania, very little research has been conducted into the field, mostly as part of academic research papers from doctoral study students or masters, both from Romania and abroad. In Europe, several studies have been conducted among member state of the European Union, to bring to light this new emerging field.. Investigations in regard to social entrepreneurship in Europe have revealed the existence of this field among social economy actors, in the form of social enterprise, namely work integration social enterprises and social cooperatives. So far, Romania has not been included in them This papers tries to fill the gap of knowledge on this phenomena, by exploring, from a European perspective, the actors of social entrepreneurship in Romania. The methodology used was an analysis of secondary data in the form of legal documents (laws), reports of the social economy sector and scholarly articles related to social entrepreneurship in Romania. The assessment instrument is the EMES set of economic and social criteria that the social enterprises need to meet. Also, parallels have been made with the entities of the same nature in the European Union. The paper concludes on the state of social enterprise in Romania, with an underline on what its and implications for their further study. As main finding, two types of organizations fit best with the EMES criteria, authorized protected units and companies set up by associations and foundations. Also, further developments are expected as Romania is preparing for a law defining the social enterprise and social economy. The main implications of this research is drawing the lines, in the current state of the social economy who are the actors that can best fit with the concept of social enterprise in Romania. Our main contribution to the study of social entrepreneurship is to investigate what European scholars have done with most of the existing member state countries. Using the EMES criteria in the social economy sector in Romania has yet to have been done till this point.
2007, Article / Letter to editor (Nutrafoods, vol. 6, iss. 3, (2007), pp. 5-11)Many people experience with advancing age complaints caused by degenerative changes of the cartilage in their joints, often leading to osteoarthritis (OA). Prevention and/or reduction of OA may include stimulation of the formation of new cartilage, the reduction of degenerative changes and the treatment of symptoms (pain, stiffness). On the basis of this review, it is concluded that the best opportunities for the nutritional prevention and/or treatment of OA are in the reduction of inflammation and not in the stimulation of new cartilage formation.
2009, Article / Letter to editor (International Journal of Nursing Studies, vol. 46, iss. 9, (2009), pp. 1256-1264)Implementation of innovations is a complex and intensive procedure in which different strategies can be successful. In nursing, strategies often focus on intrinsic motivation, competencies and attitudes of individual nurses while ignoring the social context. Since nurses often work in teams, identifying relevant team characteristics and successful team directed strategies may contribute to the implementation of innovations. The literature was searched for evidence. Few studies and little evidence were found for the relevance of team characteristics and team directed strategies in the implementation of nursing innovations. Feedback was most frequently used as a strategy. Leadership could be labeled as a team characteristic as well as a team directed strategy. Further research should be of good methodological quality and focusing on patient outcomes and time and costs invested in strategy delivery. This increases scientific knowledge on nursing implementation strategies focusing on leadership.
2012, Article / Letter to editor (Annals of Research in Sport and Physical Activity, vol. 2012, iss. 3, (2012))The aim of this review was to create an all-round profile of the elite artistic gymnast. Therefore, an extended literature search was performed in PubMed and PsycINFO databases. The main inclusion criteria were that the content of the article was about artistic gymnastics and that the gymnasts were of elite level and senior age. The extended literature search resulted in a total number of 22 articles, which were split up into 2 domains: the physical domain included 13 articles and the psychological domain included 9 articles. Results of the physical domain showed that the elite gymnast is small and has a low body mass, an athletic posture, a good postural control and balance and a high explosive muscular performance. Results of the psychological domain showed that the elite gymnast has a high intrinsic and achievement motivation, good concentration and confidence, strives for perfection and excellence and uses psychological strategies. These characteristics seem to be important for an elite gymnast although it is not clear yet which characteristics are most important, neither is the relation of the several characteristics to each other.
2012, Article / Letter to editor (Ruimtevolk, (2012))Kwetsbare burgers in hun kracht zetten door middel van nieuw ondernemerschap. Een aanpak waarvan we in Nederland nog veel kunnen leren.
2011, Article / Letter to editor (Netherlands Journal of Medicine, vol. 69, iss. 6, (2011), pp. 292-298)To reduce unintentional and avoidable adverse events in patients in hospitals in the Netherlands, a patient safety agency (VMS) programme was launched in 2008. Among the VMS topics, the programme optimal therapy in severe sepsis, according to the international Surviving Sepsis Campaign (SSC), aims to improve early diagnosis and treatment of sepsis to reduce sepsis mortality by 15% before the end of 2012. We analysed compliance data submitted to the international SSC database from the Netherlands and compared these data with published international SS C results. Data of 863 patients, representing 6% of the international data (n=14,209), were used for analysis. In the Netherlands, the resuscitation bundle compliance improved significantly from 7% at baseline to 27% after two years (p=0.002). Internationally, the resuscitation bundle compliance increased significantly from 11 to 31%
2012, Article / Letter to editor (Educational Psychology (Abingdon, Oxfordshire), vol. 32, iss. 1, (2012), pp. 127-146)In this study the relationship between domain-specific skills and peer assessment skills as a function of task complexity is investigated. We hypothesised that peer assessment skills were superposed on domain-specific skills and will therefore suffer more when higher cognitive load is induced by increased task complexity. In a mixed factorial design with the between-subjects factor task complexity (simple, n?=?51; complex, n?=?59) and within-subjects factor task type (domain-specific, peer assessment), secondary school students studied four integrated study tasks, requiring them to learn a domain-specific skill (i.e. identifying the six steps of scientific research) and to learn how to assess a fictitious peer performing the same skill. Additionally, the students performed two domain-specific test tasks and two peer assessment test tasks. The interaction effect found on test performance supports our hypothesis. Implications for the teaching and learning of peer assessment skills are discussed.
2012, Part of book or chapter of book (, pp. 88-102)In order to be able to age in place, Dutch elderly are being housed in Assisted Living Facilities (ALFs) for over 25 years. Here they can live independently and rely on care and services. The physical scale of ALFs ranges from 30 up to 300 residents. This paper presents the findings of a multiple case study of 24 projects regarding the impact of physical scale on group mix and social quality. The projects in the population included groups with heavier care need than presumed, leading to two contrary effects: a positive influence of vital elderly on social interaction and informal care, and a negative influence on vital elderly being confronted by the perspective of a more care de-manding future, especially due to the inclusion of people with dementia. However, due to a changing policy and housing demands of elderly, they live longer at home, leading to a higher care needing population within ALFs. These changes undermine the concept of Assisted Living Facilities.