2009, Article / Letter to editor (vol. 7, iss. 1, (2009), pp. 5-10)Gedragsproblemen zijn een veelvoorkomend verschijnsel in de zorg voor cliënten met een lichte verstandelijke beperking. Naast het gegeven dat mensen met een lichte verstandelijke beperking een grotere kans hebben op het ontwikkelen van gedrags- en psychische problemen, speelt ook de omgeving van deze mensen een rol bij het ontstaan en voortduren van deze problemen. Gedragsproblemen van cliënten hebben invloed op het emotionele welzijn en handelen van begeleiders. De training Begeleiders in Beeld richt zich op emotionele intelligentie en begeleidingsvaardigheden van begeleiders van cliënten met een lichte verstandelijke beperking en gedragsproblemen. In dit artikel wordt allereerst het theoretisch kader van Begeleiders in Beeld geschetst. Daarnaast wordt ingegaan op de inhoud van de training, de doelstellingen van de training en de voortgang van het effectonderzoek gekoppeld aan Begeleiders in Beeld dat uitgevoerd wordt door de Radboud Universiteit Nijmegen. Begeleiders in Beeld is onderdeel van het ZonMw consortium “Coping LVB”, een samenwerking tussen VOBC LVG, de Borg, de Universiteit Utrecht en de Radboud Universiteit Nijmegen.
2013, Part of book or chapter of book (, pp. 91-96)Gedragsproblemen zijn een veelvoorkomend verschijnsel in de zorg voor cliënten met een verstandelijke beperking. Naast het gegeven dat mensen met een verstandelijke beperking een grotere kans hebben op het ontwikkelen van gedrags- en psychische problemen, speelt ook de omgeving van deze mensen een rol bij het ontstaan en voortduren van deze problemen. Gedragsproblemen van cliënten hebben invloed op het emotionele welzijn en handelen van begeleiders. De training Begeleiders in Beeld richt zich op emotionele intelligentie en begeleidingsvaardigheden van begeleiders van cliënten met een lichte verstandelijke beperking en gedragsproblemen. In de training wordt onder andere gebruik gemaakt van videofeedback. Deelnemers aan dit onderzoek waren 60 begeleiders die werkten met cliënten met een verstandelijke beperking en gedragsproblemen. Hiervan namen er 34 deel aan een vier maanden durend trainingsprogramma en 26 begeleiders participeerden in een controlegroep. Er is gebruikgemaakt van een pretest-posttest controlegroepdesign. De effectiviteit werd bepaald op grond van de scores op de Bar-On EQ-i.Begeleiders in Beeld is onderdeel van het ZonMw consortium "Coping LVB", een samenwerking tussen VOBC LVG, de Borg, de Universiteit Utrecht en de Universiteit van Tilburg.
2011, Article / Letter to editor (Wetenschappelijk Tijdschrift voor Ergotherapie, vol. 2011, iss. 2, (2011))Doel: Dit literatuuronderzoek richt zich op de vraag: ‘Is er wetenschappelijke onderbouwing te vinden voor de huidige ‘best practice’ voor het behandelen of voorkomen van contracturen in de hand van patiënten met perifeer en centraal neurologische aandoeningen (NA) die op een intensive care (IC) verblijven?’ Methode: Er is op systematische wijze gezocht naar literatuur in de databases Pubmed en Cochrane. Artikelen over patiënten met NA waarbij de aansturing van de handfunctie verstoord is, werden geïncludeerd. De gevonden artikelen zijn beoordeeld aan de hand van de literatuurbeoordelingslijsten van het Centraal Begeleidings Orgaan voor intercollegiale toetsing (CBO). Conclusie: De drie aanbevelingen voor de praktijk voortvloeiend uit de resultaten zijn: het gebruik van best practice binnen de behandeling van contracturen voortzetten. Het up-to-date blijven van nieuwe onderzoeken en het starten van onderzoek naar de meest effectieve behandelmethode van dreigende contracturen van de hand bij patiënten met NA in de acute fase.
2009, Article / Letter to editor (Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, iss. 1, (2009), pp. 29-39)Door de opkomst van competentiegericht leren is het thema beoordelen sinds enkele jaren nadrukkelijker op de innovatieagenda gezet. Gezien de sturende kracht die beoordelen heeft op het studeergedrag van studenten, hebben opleidingen leren en beoordelen dichter bij elkaar gebracht. Dit heeft geresulteerd in een generieke toepassing van portfolios en andere proeven van bekwaamheid, met het doel studenten actief te betrekken bij het aantonen van hun competentieontwikkeling. De implementatie van deze nieuwe benadering van beoordelen verloopt echter niet zonder slag of stoot. Wanneer we kijken naar de dagelijkse onderwijspraktijk, is nog niet echt sprake van een volledige integratie van leren en beoordelen. Sterker nog, studenten zien toch nog steeds beoordelen – zelfs het portfolio – als het sluitstuk van onderwijs, in plaats van een rijke bron voor verder leren. Als gevolg van de redenering De voldoende is binnen, dus het leren is klaar is het beklijven van kennis en kunde op lange termijn een illusie. In dit artikel betoog ik dat het roer om moet als het gaat om de functie van beoordelen. Ik introduceer duurzaam beoordelen als dé wijze van beoordelen die past bij leren voor de toekomst. Een goed ontwerp van beoordelen, een heldere communicatie over beoordelen en een zelfsturende rol van de student in beoordelen zie ik daarbij als de drie belangrijkste speerpunten. Met deze bijdrage hoop ik bij opleidingen een herbezinning op het waarom van beoordelen te stimuleren.
2013, Article / Letter to editor (FMI: facility management informatie, vol. 2013, iss. 5, (2013), pp. 24-25)Bij een learning environment kijkt men door een integrale bril naar onderwijs en fysieke leeromgeving, zodat het schoolgebouw optimal aansluit bij leerbehoeften. Dit kan leiden tot verhoogde studieprestaties, -rendenment, studentaantallen en wellicht ook een financiële spin-off.
2011, Book (monograph) Intreerede, in verkorte vorm uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van lector ‘Duurzaam beoordelen in vraaggestuurd leren’ aan de Faculteit Educatie van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen op 6 juni 2008
2009, Article / Letter to editor (De Lichamelijke Opvoeding, iss. 10, (2009), pp. 6-7)Overgewicht, beweegachterstanden, terugloop bij sportverenigingen, kinderen die nauwelijks in aanraking komen met de veelzijdigheid en
mogelijkheden die sport en bewegen ze kan bieden. Dit zijn de bekende geluiden en signalen die de laatste jaren helaas maar al te vaak worden gehoord. In dit artikel de visie van de HAN.
2011, Article / Letter to editor (Critical Care, vol. 15, iss. 6, (2011), pp. R297)Delirium occurs frequently in critically ill patients and is associated with disease severity and infection. Although several pathways for delirium have been described, biomarkers associated with delirium in intensive care unit (ICU) patients is not well studied. We examined plasma biomarkers in delirious and nondelirious patients and the role of these biomarkers on long-term cognitive function.
2010, Article / Letter to editor (Intensive Care Medicine, vol. 2010, iss. 36, (2010), pp. suppl.-2 s221)Delirium occurs frequently in critically ill patients, and especially in severely ill and in infectious patients. Although several causal pathways for delirium have been described, the role of biomarkers in ICU patients is unknown. We investigated potential differences in various serum biomarkers between delirious and non-delirious ICU patients with and without an infection.
2004, Inaugural lecture Inaugurele rede voor het Lectoraat Total Quality Management in Organisatienetwerken aan de Faculteit Economie en Management van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen verkort uitgesproken op vrijdag 14 mei 2004
2005, Article / Letter to editor (Hanblad, iss. 2, (2005), pp. 26-27)Het ketendenken staat in de bouwwereld nog in de kinderschoenen. In de automotive industrie bijvoorbeeld is het al jaren gebruik de klant niet met voorraad op te zadelen en daarom elke paar minuten onderdelen direct aan de band af te leveren. Hoe je het de volgende schakels gemakkelijker kunt maken is in de bouw echter nog geen vraag die architecten of aannemers uit hun slaap houdt. Vloer- en muurpanelenbouwer VBI gaat daar verandering in brengen. HANstudenten helpen in kaart te brengen wat de wensen zijn.
2012, Dissertation Eén op de drie Nederlanders heeft ten minste één chronische aandoening. Sarah Detaille onderzocht knelpunten die zij op het werk tegenkomen, en evalueerde een zelfmanagementtraining bedoeld om hen te ondersteunen. Die training bestaat uit zes groepsbijeenkomsten waarin deelnemers advies krijgen over leefstijl, arbeid en belastbaarheid, communicatietechnieken en de omgang met symptomen van de aandoening. Daarnaast moeten zij thuis of op hun werk opdrachten uitvoeren. Oudere en vrouwelijke deelnemers ontwikkelden door de training een positieve houding tegenover zelfmanagement op het werk. Bij laagopgeleide werknemers verbeterde de gezondheid. Dit proefschrift beschrijft wat voor werknemers met een chronische lichamelijke aandoening belangrijk is om zich te kunnen handhaven in het werk, de ontwikkeling van een programma van zelfmanagement en de toets op de effectiviteit daarvan.
2011, Part of book or chapter of book (, pp. 89-94)Dit onderzoek heeft betrekking op de ontwikkeling en inrichting van het Centrum Behandeling en Begeleiding en heeft plaatsgevonden bij Gelders Hof te Dieren. Gelders Hof is een woonzorgcentrum en maakt deel uit van Attent wonen, welzijn, zorg. Het Centrum Behandeling en Begeleiding speelt in op de actuele zorgvraag van ouderen om naast intramurale zorg ook in de eerste lijn zorg aan te bieden. De adviezen hebben zich gericht op procesmatige, bedrijfseconomische en juridische aspecten.
2015, Article / Letter to editor (Journal of Aging & Health, vol. 2015, iss. December, (2015), pp. 1-29)Objectives: While poor health contributes to early work exits, it is less clear how early work exits affect health. This study therefore examines changes in health associated with retirement. Method: Survey data from gainfully employed individuals aged 57 to 66 in 2002 were used to assess changes in health status and behaviors associated with retirement (49%) 5 years later (N = 546). Results: Compared with workers, retirees were more likely to report improvements in mental health (odds ratio [OR] = 1.67), and less likely to report mental health deteriorations (OR = 0.56). Retirees were more likely to both increase (OR = 2.03) and reduce (OR = 1.87) their alcohol intake, and to increase physical activity (OR = 2.01) and lose weight (OR = 1.75). Discussion: As welfare states aim to extend working life to counteract repercussions of population aging, findings on possible health benefits for retirees may warrant more focus on the pros and cons of a prolonged working life.
2017, Article / Letter to editor (European Journal of Trauma and Emergency Surgery, vol. 43, iss. 4, (2017), pp. 513-524)Background Pre-hospital spinal immobilisation by emergency medical services (EMS) staff is currently the standard of care in cases of suspected spinal column injuries. There is, however, a lack of data on the characteristics of patients who received spinal immobilisation during the pre-hospital phase and on the adverse effects of immobilisation. The objectives of this study were threefold. First, we determined the pre-hospital characteristics of blunt trauma patients with suspected spinal column injuries who were immobilised by EMS staff. Second, we assessed the choices made by EMS staff regarding spinal immobilisation techniques and reasons for immobilisation. Third, we researched the possible adverse effects of immobilisation. Design A retrospective observational study in a cohort of blunt trauma patients. Study method Data of blunt trauma patients with suspected spinal column injuries were collected from one EMS organisation between January 2008 and January 2013. Coded data and free text notes were analysed. Results A total of 1082 patients were included in this study. Spinal immobilisation was applied in 96.3 % of the patients based on valid pre-hospital criteria. In 2.1 % of the patients immobilisation was not based on valid criteria. Data of 1.6 % patients were missing. Main reasons for spinal immobilisation were posterior midline spinal tenderness (37.2 % of patients) and painful distracting injuries (13.5 % of patients). Spinal cord injury (SCI) was suspected in 5.7 % of the patients with posterior midline spinal tenderness. A total of 15.8 % patients were immobilised using non-standard methods. The reason for departure from the standard method was explained for 3 % of these patients. Reported adverse effects included pain (n = 10, 0.9 %,); shortness of breath (n = 3, 0.3 %); combativeness or anxiety (n = 6, 0.6 %); and worsening of pain when supine (n = 1, 0.1 %). Conclusion/recommendation Spinal immobilisation was applied in 96.3 % of all included patients based on pre-hospital criteria. We found that consensus among EMS staff on how to interpret the criterion 'distracting injury' was lacking. Furthermore, the adverse effects of spinal immobilisation were incompletely documented in pre-hospital care reports. To provide validated information on potential symptoms of SCI, a uniform EMS scoring system for motoric assessment should be developed.
2022, Article / Letter to editor (Health Equity, vol. 6, iss. 1, (2022), pp. 40-48)Purpose: Appointment attendance is critical in monitoring health and well-being of children. Low income Medicaid-insured families with newborns often experience social risks that may affect attendance. This project sought to characterize social risk factors present at first newborn visits predictive of future appointment nonattendance. Methods: Retrospective cohort study of minority and Medicaid-insured population at St. Christopher's Hospital for Children using a standardized social risk screener administered at first newborn visits as part of routine clinical care. In total, 720 survey responses between December 2016 and June 2017 were correlated with electronic health record-derived sociodemographic and appointment attendance data in the first 6 months of life. Nonattendance included missed and canceled appointments. Caregiver-reported social risk factors were included as covariates in linear regressions predicting proportion nonattendance outcomes. Results: Newborn caregivers identified many social risk factors including mental health diagnoses (14%), lack of child care support (45%), and food insecurity (9%). Approximately 74% had nonattendance with 41% missing or canceling a quarter or more appointments. Number of siblings (p<0.01) and maternal age (p<0.01) were most predictive for nonattendance, respectively. Other social risks were not significant except for maternal mental health (p=0.01) among those identifying number of risk factors above cohort average (16%). Conclusion: Screening of newborns at first medical visits can be used to characterize social risks. Most social risk factors at first visits were not strongly predictive of nonattendance, although our results suggested associations between non-attendance and maternal demographics, mental health and household makeup.
2011, Article / Letter to editor (Tussenstand, vol. 2012, (2011))Since the eighties, Dutch residents of care homes have been housed in Assisted Living Facilities (ALFs) in order to age in place and live with higher social quality of housing. Scale, group mix and social quality of housing of these ALFs has not yet been explored. Initiators decide on experience and intuition or guided by policy and exploitation. The question arises: Are choices in scale for assisted living facilities based on quality factors or guided by institutional influences as legislation and financing? A desk research of 593 projects was made besides a multiple case study in 24 projects. Significant relations were found, partly in line with presuppositions on quality drivers, partly inexplicable. Comparing these incongruities with changes in legislation and financing, plausible relations were found. This leads to the conclusion that decisions for ALFs are based more on institutional factors and less strictly on quality choices than is avowed.
2010, Part of book or chapter of book (, pp. 143-160)Een bedrijf heeft competente medewerkers nodig om klanten te kunnen voorzien van goederen en diensten. Stel nu eens dat we een competente medewerker zien als een product. Niet omdat mensen producten zijn, maar omdat we de indruk hebben dat er met producten zorgvuldiger wordt omgesprongen dan met mensen. We nemen die zorgvuldigheid als minimum en stellen de vraag: In welk proces komt de competente medewerker tot stand? Dan zien we activiteiten van de leidinggevende, van collega’s, van de HR-afdeling, van trainers, van het (hoger, middelbaar en primair) onderwijs, van ouders, en niet te vergeten van de betrokkene zelf. En het valt ons dan op dat er geen regie is in deze keten van activiteiten die zorgt voor zorgvuldige afstemming. Het streven naar één regisseur is het najagen van een fictie. Maar accepteren we dan dat iedere schakel voor zichzelf werkt en niemand voor het geheel? Dan halen we niet de norm van de minimale zorgvuldigheid. Laten we dan serieus werk maken van het alternatief dat iedere actor een stuk regie pakt door zijn beslissingen te nemen met het oog op het optimaliseren van de hele keten en niet alleen van het eigen stuk daarin. Dan is iedere actor (bedrijf, school, uitzendbureau, individu enzovoort) verantwoordelijk voor het zoeken van samenwerking in het ontwikkelen van competente medewerkers. Geen enkele partij is eigenstandig in staat de geïntegreerde leersituatie tot stand te brengen die nodig is voor ompetentieontwikkeling, vandaar cocreatie. Hoe dan de spanning te hanteren tussen de verschillende paradigma’s? Het bedrijfskundige paradigma is gericht op werkprocessen, productiviteit, markt en geld verdienen. Het onderwijskundig paradigma is gericht op leerprocessen, competentie, studentenstromen en diploma’s. En dan heb je nog het leven zelf, van jongeren, van volwassenen, met keuzes die zich vaak aan beide paradigma’s onttrekken.
2017, Part of book or chapter of book (, pp. 126-129)De afgestudeerde van de toekomst is flexibel en wendbaar en beschikt over de vaardigheden die hem of haar in staat stellen om goed om te gaan met de continue stroom aan nieuwe ontwikkelingen. Om studenten goed voor te bereiden op het veranderende communicatievak in een dynamische en complexe context is het noodzakelijk in de opleiding al aandacht te schenken aan 21st century skills als kritisch kunnen denken, creativiteit en probleemoplossend vermogen. Ook moeten we de persoonlijke ontwikkeling van de student een belangrijke plaats geven in het curriculum.
2010, Article in monograph or in proceedings (-Proceedings of the 2nd European Conference on Intellectual Capital)This paper is about helping human resource development professionals to understand how community of practice theory can inform the design of learning-based programs in order to link individual and organizational learning better. Learning is often considered a major contributor to the success or failure of an organization and, through learning, organizations develop new, and possibly rare competencies that enables them to gain or sustain a lasting competitive advantage and continued sustainable growth. This is an investment in human capital. The purpose of this research is thus to see how communities of practice, as part of a management development trajectory, can serve as the link between individual and organizational learning thus increasing effectiveness of the program. An analytical inductive approach was taken to the research. First, a review of the literature on communities of practice, individual, group and organizational learning led to the development of an analytical framework for understanding learning at each level, and how they could be linked. Quantitative data from participant surveys and qualitative data from a longitudinal case study was used to test the framework. The research showed that individual learning and group innovation are intertwined process occurring naturally in communities of practice. According to the analytical framework developed for this study, organizing communities of practice as part of human resource development trajectories is a valid strategy for increasing their effectiveness. The research has some limitations. For example, factors important to the functioning of the community of practice itself were not assessed or considered. Variations in learning might be attributed to the quality of implementation, guidance, or other unknown reasons and so might have affected the results. There are several practical implications to this work. Most important is the framework for understanding how communities of practice are linked to organizational learning - this can help designers of management development trajectories to improve effectiveness. Also, the added value of human resource development programs can be easier shown. This research is original in being a first attempt at empirically linking human resource development trajectories, communities of practice and organizational learning.
2022, Article / Letter to editor (Clinical Nutrition, vol. 41, iss. 5, (2022), pp. 1102-1111)BACKGROUND & AIMS: The Global Leadership Initiative on Malnutrition (GLIM) criteria require validation in various clinical populations. This study determined the prevalence of malnutrition in people with cancer using all possible diagnostic combinations of GLIM etiologic and phenotypic criteria and determined the combinations that best predicted mortality and unplanned hospital admission within 30 days. METHODS: The GLIM criteria were applied, in a cohort of participants from two cancer malnutrition point prevalence studies (N = 2801), using 21 combinations of the phenotypic (≥5% unintentional weight loss, body mass index [BMI], subjective assessment of muscle stores [from PG-SGA]) and etiologic (reduced food intake, inflammation [using metastatic disease as a proxy]) criteria. Machine learning approaches were applied to predict 30-day mortality and unplanned admission. RESULTS: We analysed 2492 participants after excluding those with missing data. Overall, 19% (n = 485) of participants were malnourished. The most common GLIM combinations were weight loss and reduced food intake (15%, n = 376), and low muscle mass and reduced food intake (12%, n = 298). Machine learning models demonstrated malnutrition diagnosis by weight loss and reduced muscle mass plus either reduced food intake or inflammation were the most important combinations to predict mortality at 30-days (accuracy 88%). Malnutrition diagnosis by weight loss or reduced muscle mass plus reduced food intake was most important for predicting unplanned admission within 30-days (accuracy 77%). CONCLUSIONS: Machine learning demonstrated that the phenotypic criteria of weight loss and reduced muscle mass combined with either etiologic criteria were important for predicting mortality. In contrast, the etiologic criteria of reduced food intake in combination with weight loss or reduced muscle mass was important for predicting unplanned admission. Understanding the phenotypic and etiologic criteria contributing to the GLIM diagnosis is important in clinical practice to identify people with cancer at higher risk of adverse outcomes.
2010, Article / Letter to editor (Personeelbeleid, vol. 2010, iss. december, (2010), pp. 32-35)P&o-ers moeten zich minder focussen op het strategisch partnerschap maar op de dagelijkse uitvoering van de organisatiestrategie. Deze uitvoering is hard nodig in een tijd waarin organisaties met steeds meer uitdagingen worden geconfronteerd, aldus Robert Verburg, lector aan de HAN Hogeschool. ‘Strategie komt maar een paar keer per jaar ter sprake, de uitvoering dagelijks.
2011, Article / Letter to editor (TVZ : verpleegkunde in praktijk en wetenschap, vol. 26, (2011))DOEL. Consensus verkrijgen over het mobiliseren van patiënten op de intensive care (IC) qua definitie, hoofd- en specifieke doelstellingen, verrichtingen, frequentie, indicaties en contra-indicaties. METHODE. Een expertgroep van verpleegkundigen, fysiotherapeuten en artsen van IC-afdelingen van Nederlandse ziekenhuizen is samengesteld volgens de quotamethode. Een Delphi-onderzoek is uitgevoerd onder de expertgroep (n = 64). De mate van consensus over de aspecten van het mobiliseren werd vastgesteld in drie rondes (= 75%: overtuigende consensus, 60 tot 75%: consensus, < 60%: geen consensus). RESULTAAT. De respons op de drie ronden bedroeg respectievelijk 87,5% (n = 56), 87,5% (n = 57) en 76,5% (n = 49). (Overtuigende) consensus is bereikt over de definitie, de hoofddoelen, dertien van de negentien specifieke doelen, acht van de tien verrichtingen, de frequentie van het positioneren (minstens tweemaal per dag) en van het oefenen en transfers (tweemaal per dag). Overtuigende consensus is bereikt over de indicatie van het mobiliseren (iedere patiënt mits een contra-indicatie). (Overtuigende) consensus is bereikt over verhoogde intracraniale druk, hemodynamische instabiliteit en instabiele wervelfracturen als contra-indicaties voor het mobiliseren. (Overtuigende) consensus is bereikt voor respiratoire instabiliteit, saturatiegraad, FiO2, open thorax en verstoring van cerebrale functies (met vermelding van grenswaarden) als contra-indicaties voor transfers. CONCLUSIE. De resultaten van dit onderzoek vormen de eerste aanzet tot het ontwikkelen van een multiprofessionele richtlijn over het mobiliseren van beademde patiënten op de IC. Aanbevelingen zijn gedaan voor de revalidatie van patiënten na ontslag van de IC en uit het ziekenhuis.
2011, Book (monograph) In dit onderzoek staat de onderzoeksvraag centraal: is het mogelijk tot een consensus-based document te komen voor dramatherapie met angststoornissen? Dit onderzoek is een vervolg op een ontwikkelingsonderzoek uit 2005 waarin ik het fasenmodel van Emunah aanbeveel voor dramatherapie bij angststoornissen. Het ontwikkelingsonderzoek beperkte zich tot het werk van één dramatherapeut met een open groep met sociale angst, paniek- en dwangstoornissen. Dit consensus-based onderzoek is breder van opzet. Voor dit onderzoek zijn 8 dramatherapeuten geïnterviewd die met angststoornissen werken, waarbij alle angststoornissen aan bod komen, dus ook de posttraumatische stressstoornis (PTSS). Er zijn verschillende dataverzamelingstechnieken gebruikt om de ervaringskennis van deze professionals zo goed mogelijk te expliciteren en te beschrijven. Hierbij komen alle vormen van dramatherapie aan de orde: open en gesloten groepen en individuele therapie. Deze beschrijvingen zijn geabstraheerd tot behandelproducten die op te vatten zijn als best practices. Het voordeel van behandelproducten is dat je de concrete praktijk kan abstraheren tot algemeen geldende uitspraken. Een nadeel is dat het soms nog maar weinig zegt over die praktijk. Vandaar dat ik de behandelproducten demonstreer met levendige en waarheidsgetrouwe procesbeschrijvingen die tot de verbeelding spreken en tesamen een soort handboek vormen voor dramatherapie met angststoornissen. Dit handboek vormt de basis voor het consensus-based document en biedt tevens veel inspiratie voor dramatherapeuten. In dit onderzoek worden ook de behandelingsvisies beschreven van de verschillende klinieken die van invloed zijn op de dramatherapeutische aanpak. Allereerst natuurlijk de cognitieve gedragstherapie (CGT) die in de multidisciplinaire richtlijn wordt aanbevolen. Gedurende het onderzoek bleek dat de acceptatie- en commitment-therapie (ACT) steeds meer in opmars is bij de aanpak van angststoornissen. Daarnaast is de schemagerichte therapie (SGT) ook groeiende bij angststoornissen. Verschillende dramatherapeutische werkvormen komen aan bod die geïnspireerd zijn op één van deze behandelingsvisies. Na analyse van het bovenstaande materiaal was het mogelijk tot de beschrijving van het consensus-based document te komen. Hierin zijn aspecten van de behandelingsvisies terug te vinden als gevoelens leren verdragen en negatieve cognities bewerken tot positieve cognities. Verder staat in dramatherapie het doorbreken van het vermijdingsgedrag centraal waarbij gezonde kanten versterkt worden en cliënten hun gedragsrepertoire leren uitbreiden. De kerngroep van dramatherapeuten beschouwde de fasenindeling van Emunah als een bruikbare dramatherapeutische richtlijn in het werken met angststoornissen, waarbij alle fasen aan bod komen afhankelijk van de vorm van de therapie, de specifieke angststoornis en het proces waarin de cliënten zich bevinden. Dit consensus-based onderzoek biedt een goed uitgangspunt voor een verdere effectstudie en biedt daarmee een bijdrage tot het evidence-based werken.
594931 De Hospital Standardized Mortality Ratio (HSMR) is een manier om gestandaardiseerde sterfteratio van ziekenhuizen te berekenen. Een hoge HSMR heeft signalerende waarde voor medische specialisten om verbeterinitiatieven in te voeren. Daarnaast heeft de HSMR als doel om vanuit publiek oogpunt transparantie van medische uitkomsten van ziekenhuizen te bewerkstelligen.
2012, Article / Letter to editor (Holland Management Review & Belgium Management Review, vol. 2012, iss. 146, (2012), pp. 37-42)Sinds de afschaffing van de Beeldende Kunstenaarsregeling (BKR) in 1987 moet de kunstenaar zich steeds meer als zelfstandig ondernemer organiseren. Toch is ondernemerschap voor veel creatieven nog steeds vooral een noodzakelijk kwaad om creatieve doelen te bereiken. Het gevolg is een weinig professionele invulling van het ondernemerschap die het creatief succes bedreigt. In hoeverre wijkt creatief ondernemerschap af van ‘gewoon’ ondernemerschap? Creatieven definiëren zich zelden als ondernemers omdat ze hun culturele toegevoegde waarde doorgaans belangrijker vinden dan de economische. Pleidooi voor aandacht voor de samenhang en wisselwerking tussen ‘culturele winst’ en ‘economische waarde’.
2009, Article in monograph or in proceedings (ARCCI seminar)Overal in de wereld concurreren steden met elkaar om de 4 B’s: Bewoners, Bedrijven, Bezoekers en Bollebozen. Veel steden proberen zich in die strijd aantrekkelijk te maken als creatieve stad. Ze doen er alles aan om kunstenaars en designers aan te trekken, knappen oude fabrieken op en ontwikkelen kekke wijken met hippe winkels. En dan? Ben je dan een creatieve stad? Onzin, zegt ARCCI-lid Roy van Dalm. Een creatieve stad is meer dan een creatieven stad. Het is pas het begin. Maar steden die het niet gesnapt hebben, houden het hier bij en beginnen te klagen dat het een hype is. Gelukkig weten wij in Arnhem wel beter, toch? Waar de Creatieve Stad w‘rkelijk om draait, laat dit ARCCI seminar zien.
2010, Article / Letter to editor (Organza News, iss. 2, (2010), pp. 6-8)The past few months have involved becoming acquainted and more familiar with the creative industries in the various regions of the Organza partners. Dany Jacobs (ARCCI – Arnhem Centre for Creative Economy and Innovation) reports. I had already known for some time that both Nottingham and Treviso were located in particularly innovative regions, and this is why I did everything I could to involve them in this project when we started preparing the Organza project. In September and October, together with a number of people from various Organza partners, we visited Nottingham and Treviso and what we saw there confirmed beyond any doubt that this reputation for innovation was well-deserved.
2008, Article / Letter to editor (ESB, vol. 2008, iss. maart, (2008), pp. 151-153)In dit artikel wordt Floridas begrip van de creatieve klasse bekeken en de kwantificering daarvan. Die wordt geconfronteerd met enkele andere Nederlandse benamingen die voor een groot deel aan hetzelfde euvel leiden: men is creatief of men is het niet. Daartegenover stellen we een meer nuancerende, fuzzy benadering waarmee we een eigen berekening maken van het creatieve gehalte van de Nederlandse economie.
2012, Part of book or chapter of book (, pp. 9-27)In allerlei wetenschappen is het ‘veralgemeend darwinisme’ inmiddels een overkoepelend paradigma waarmee verschillende disciplines met elkaar communiceren. In de sociale wetenschappen blijft de darwinistische evolutionaire theorie echter een bijna onbeduidende minderheidsstroming. Een verkenning van zowel de mogelijke bijdrage van deze theorie aan de bedrijfskunde als enkele traditionele vooroordelen ertegen en de meer simplistische benaderingen die het zicht op de echte waarde ervan kunnen vertroebelen.
2012, Article / Letter to editor (Facility Management Magazine, (2012), pp. 28-30)Hogescholen zijn de laatste jaren flink bezig met de ontwikkeling van gebouwen, met de nodige investeringen. In rap tempo worden er ultramoderne gebouwen neergezet of worden oude gebouwen gerenoveerd. Natuurlijk zijn deze ontwikkelingen in eerste instantie gericht op het nog beter ondersteunen van het primaire proces: het aanbieden van onderwijs. Maar wat is de invloed van deze gebouwen op de keuze van een potentiële student voor een hogeschool? Dit artikel geeft op deze vraag een antwoord.
2011, Part of book or chapter of book (, pp. 147-160)In verreweg de meeste gevallen komt een verzekeringsovereenkomst tot stand na aanvaarding door de verzekeraar van het door de verzekeringnemer ingevulde en ondertekende vragenformulier. Dit vragenformulier vormt dan ook de grondslag van de verzekeringsovereenkomst, immers op basis van de door de verzekeringnemer gegeven antwoorden beslist de verzekeraar niet alleen óf hij het aangeboden risico accepteert, maar ook welke premie daarbij hoort en welke, eventuele, uitsluitingen moeten worden toegepast. Het is dus van groot belang dat verzekeringnemers dit vragenformulier duidelijk en naar waarheid invullen. De wetgever heeft dan ook in artikel 7:928 lid 1 BW bepaald dat verzekeringnemers verplicht zijn om vóór het sluiten van een verzekeringsovereenkomst aan een verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat ze van belang zijn of kunnen zijn voor de beoordeling van het risico door die verzekeraar. Deze zogenoemde voorcontractuele mededelingsplicht strekt zich uit over zowel de materiële, als de morele feiten.
2013, Part of book or chapter of book (, pp. 75-79)In de praktijk van de bij De Borg, VOBC en Landelijk Kenniscentrum LVB aangesloten instellingen is een basis gelegd voor een gespecialiseerd behandelaanbod. In dit kader werken zij sinds 2008 in het consortium Coping LVB nauw samen met de universiteiten van Utrecht en Tilburg. De uitkomsten van dit consortium waren onderdeel van dit derde congres ‘Met het oog op behandeling’. Daarnaast waren er inleidingen en workshops over onderzoeksresultaten uit de brede kring van onderzoekers en instellingen voor behandeling en begeleiding van mensen met een licht verstandelijke beperking en gedragsproblematiek. In het congres ‘Met het oog op behandeling 3’ lag het accent op het delen van de meest recente kennis op het gebied van diagnostiek en behandeling van LVB-problematiek. In het ochtendprogramma betrof dit een overzicht van wetenschappelijk onderzoek in de LVB-zorg. In het middaggedeelte vonden in 2 workshoprondes presentaties plaats over onderzoek naar diagnostiek en interventies dat uitgevoerd is in de praktijk van instellingen die aangesloten zijn bij De Borg, VOBC en Landelijk Kenniscentrum LVB. Hierbij kunt u o.a. denken aan; motiverende gespreksvoering, Triple C en MST-LVB.
2009, Article / Letter to editor (Opleiding en Ontwikkeling, (2009))‘Een buitengewone campagne, inspirerend, effectief en vernieuwend. Communicatie met emotie.’ Zo oordeelde de jury van de Galjaardprijs over ‘de Buitenwereld’ van UWV. De Buitenwereld was echter veel meer dan een communicatieproject. Alle reden om deze dag eens beter te bekijken; dit keer vanuit HRD-perspectief.
2011, Part of book or chapter of book (, pp. 49-60)In het kennisdomein van marketing en sales wordt zowel in de literatuur als in de praktijk nog te weinig nagedacht en gehandeld vanuit een integraal verbeterperspectief voor de hele commerciële waardeketen en de samenstellende onderdelen daarvan. Het ontbreekt nog te vaak aan het inzicht in het geheel en aan de wil om verbeterprocessen in deze op gang te brengen. Het onderstaande artikel wil aan beide een bijdrage leveren door de commerciële waardeketen met al haar tools en drivers als verbetercyclus neer te zetten. Zowel studenten als professionals kunnen er hun voordeel mee doen.
2013, Part of book or chapter of book (, pp. 31-50)Onderzoek naar competenties in het algemeen en naar de benodigde competenties voor ondernemers in het bijzonder is volop in beweging. Onderzoek in het verleden heeft vanuit verschillende invalshoeken en met verschillende doeleinden plaatsgevonden en is daarom veelal niet generaliseerbaar. Daarom worden meerdere theorieën onderscheiden. Het onderzoek naar competenties is met een start in de 90-er jaren nog relatief nieuw en is international georiënteerd. Het onderzoek kan branchegericht zijn (denk aan de gezondheidszorg), het kan van toepassing zijn op het onderwijs (competentiegericht onderwijs), relaties hebben met human resource management (aanstellen van personeel), maar ook gericht zijn op ondernemen. De vraag die dan opgeroepen wordt, luidt: welke competenties zijn van belang voor succesvol ondernemen? Hier is veel onderzoek naar gedaan, maar de uitkomsten zijn (helaas) niet eenduidig. Op zich geen vreemde uitkomst, omdat culturen, nationaliteiten, branches en levenscycli dwars door dit soort onderzoeken heen lopen (zie literatuuroverzicht hierna). Om te laten zien waar we nu staan als het gaat om ondernemerschap, onderzoeken we voornoemde vraagstelling.
2017, Part of book or chapter of book (, pp. 83-94)Het inrichten van landelijke expertise- of kenniscentra wordt vaak genoemd als middel om het praktijkgericht onderwijsonderzoek in de lerarenopleidingen van hogescholen te versterken en meer te positioneren, zichtbaarder te maken (Kaldewaij & Slotman, 2016; Vereniging Hogescholen, 2015). Het gevaar van dergelijke centra is dat er te veel nadruk wordt gelegd op slechts één van de kerntaken van lectoraten in het hbo en de andere twee veronachtzaamd worden. Als Netwerk Lectoren Lerarenopleidingen pleiten we daarom voor het inrichten van netwerken waarin optimaal en in samenhang aan alle kerntaken kan worden gewerkt. In dit hoofdstuk gaan we eerst in op de drievoudige taakstelling van praktijkgericht onderzoek in het hbo. Bij hun aanstelling kregen lectoren de opdracht bij te dragen aan 1) de verdere ontwikkeling en professionalisering van de lerarenopleidingen, 2) de innovatie van de onderwijspraktijk/het werkveld (primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs) en 3) de ontwikkeling van kennis. We beschrijven de opbrengsten van de afgelopen vijftien jaar, die niet verloren Mogen gaan. Vervolgens bespreken we hoe dit praktijkgericht onderzoek nog sterker kan. Wat vraagt dit van lectoren c.q. lectoraten en hun partners en welke organisatievormen passen daarbij? We benoemen richtinggevende criteria die kunnen bijdragen aan de vormgeving en versterking van netwerken waarin praktijkgericht onderzoek, lerarenopleidingen en het onderwijswerkveld samenkomen en zichtbaar zijn.
2009, Part of book or chapter of book (, pp. 197-203)Intensive care-geneeskunde maakt de laatste jaren een stormachtige ontwikkeling door. Steeds meer mensen komen er in hun dagelijkse werk mee in aanraking en daardoor ontstaat er een groeiende behoefte aan literatuur over dit onderwerp. Technische, maar met name ook praktijkgerichte literatuur. Venticare geeft onder de naam Capita Selecta ieder jaar een interessante verzameling artikelen uit op het gebied van de intensive care-geneeskunde. Alle artikelen zijn geschreven door deskundigen uit het vakgebied. De nadruk ligt op de praktische toepasbaarheid van de beschreven stof.
2009, Article / Letter to editor (Holland Management Review & Belgium Management Review, vol. 2009, iss. 124, (2009), pp. 40-46)Hoe kunnen managers de kansen op succesvolle innovatie vergroten? Voor het antwoord op die vraag zijn de auteurs te rade gegaan bij een twintigtal Nederlandse ondernemingen en organisaties die bekend zijn door hun herhaalde successen op het terrein van innovatie; ondernemingen die kennelijk een succesvolle innovatieroutine hebben weten op te bouwen. Achter die innovatieroutine ontdekten ze tien disciplines waarin deze bedrijven en organisaties uitblinken. Dat levert het concept op van de innovatietienkamp: tien heel verschillende disciplines of beleidsterreinen waarop ondernemingen hoog moeten scoren om blijvend succesvol te innoveren. Aan managers de taak om ervoor te zorgen dat hun onderneming op alle disciplines hoog scoort, want één slecht resultaat kost het kampioenschap.
2010, Part of book or chapter of book (, pp. 39-44)In het autoverkeer zijn files en vertragingen aan de orde van de dag. De tijd dat mensen de file als een welkome attractie beschouwden en er eens rustig naar gingen kijken, ligt inmiddels ruim een halve eeuw achter ons. Files zorgen onder meer voor tijdverlies en milieubelasting. In het kader daarvan is de TU Delft het onderzoeksprogramma AMICI gestart. AMICI is een NWO/VeV-onderzoeksprogramma. De afkorting staat voor Advanced Multi-agent Information and Control for Integrated multi-class traffic networks. Het onderzoeksprogramma richt zich op de ontwikkeling van een innovatieve regeltechniek specifiek geschikt voor de gecoördineerde controle van heterogene verkeersstromen. Een van de onderzoeken binnen AMICI leidde in 2009 tot een promotie. Dit artikel geeft een kort overzicht van de aanpak en uitkomsten van dit onderzoek. Voor een volledig overzicht wordt naar het betreffende proefschrift verwezen: Bogers, 2009.
2010, Article / Letter to editor (Veerkracht. een Tijdschrift voor Leraren en Opleiders Primair Onderwijs, vol. 7, iss. 2, (2010), pp. 4-9)Er zitten relatief weinig jongens op de Pabowaardoor er uiteindelijk maar een gering aantal mannen als leraar werkt in het primair onderwijs. Dat lijkt - zeker als we ook alle berichtgeving daarover in de publiekspers moeten geloven - een groot probleem.
2016, Article / Letter to editor (Veerkracht, vol. 13, iss. 1, (2016), pp. 38-39)Ben je een lerarenopleider? De kans is groot dat je behoort tot de beroepsgroep van lerarenopleiders. Iedereen die studenten opleidt tot leraar of nascholing van leraren verzorgt, is een lerarenopleider, ongeacht of dit nu op een school of een lerarenopleiding plaatsvindt. Als je op een basisschool werkt en als taak hebt om studenten van de KPZ te begeleiden, dan ben je dus niet alleen een leraar, maar ook een lerarenopleider. Voor al deze verschillende lerarenopleiders is door de Vereniging Lerarenopleiders Nederland (VELON ) een kennisbasis ontwikkeld. In dit artikel vertellen we hier meer over.
2011, Article / Letter to editor (Supervisie en Coaching, vol. 28, iss. 4, (2011), pp. 167-187)Wat levert de toepassing van de kleurenbenadering van De Caluwé en Vermaak op, als we deze toepassen op supervisie als veranderstrategie? Mogen supervisoren een favoriete kleur hebben? Of moet een supervisor van alle kleurenmarkten thuis zijn?
2011, Article / Letter to editor (Gids voor Personeelsmanagement, vol. 2011, iss. 9, (2011), pp. 42-43)HRM heeft zich ontwikkeld to een volwaardige discipline met eigen opleidingen, vakbalden en wetenschappelijke tijdschriften. Onder de noemer van HRM gaat een groeiende internationale gemeenschap van onderzoekers schuil die dagelijks bezig is met het bestuderen van diverse aspecten van personeelsmanagement. Er wordt hierbij vooral gekeken naar het effect van HRM op het uiteindelijke bedrijfsresultaat van verschillende organisaties. Hoewel de gecombineerde resultaten een positieve reactive tussen HRM en prestaties laten zien, is er echter nog veel onduidelijk.
2010, Part of book or chapter of book (, pp. 123-132)Iedereen heeft intuïtie, die zich uit in sterke gevoelsmatige overtuigingen die niet geheel rationeel te verklaren zijn. Intuïtie is nuttig. Het is van groot belang voor professionals, zoals politieagenten, officieren van justitie en rechters, die op basis van hun (werk)ervaring bepaalde dingen aanvoelen en daardoor hun werk beter en effectiever kunnen verrichten. Maar wat als hun intuïtie er volledig naast zit? In het recente verleden is er veel mediaaandacht geweest voor gerechtelijke dwalingen, rechtszaken waarbij opsporingsambtenaren en medewerkers van het OM zo sterk op hun intuïtie vertrouwden dat ze onvoldoende oog hadden voor bewijs dat hun overtuiging tegensprak. Intuïtie als selffulfilling prophecy, dus. Is er in ons rechtssysteem wel plaats voor een fenomeen als intuïtie of moet er naar gestreefd worden om de gerechtelijke procedure zo rationeel mogelijk te benaderen en intuïtie uit het proces te weren? Kan intuïtie tot rechtvaardigheid leiden of is het juist een bedreiging hiervoor? Een groot aantal auteurs heeft zich over deze vraag gebogen. In dit artikel vindt de lezer de mening van juristen, sociologen, psychologen en andere wetenschappers. Het resultaat is een pleidooi voor de ‘sensus iuridicus’.
2010, Part of book or chapter of book (, pp. 41-58)Verslag van het symposium dat op 3 september 2009 gehouden is bij de HAN. De opleiding HBO-Rechten van de HAN biedt per september 2009 aan haar studenten de mogelijkheid om het vak Jeugdrecht te volgen en in dat vak af te studeren. Het jeugdrecht is een onderwerp dat vooral de laatste jaren enorm in de belangstelling staat en waarover in de rechtswetenschappelijke literatuur en daarbuiten reeds het nodige is gepubliceerd. Het jeugdrecht is veelomvattend en heeft haar wortels in vrijwel alle rechtsgebieden. Bij de bestudering van het jeugdrecht is al snel duidelijk dat het belang van een kind een overheersende rol dient te spelen, zonder overigens aan dit belang absolute voorrang te geven.