2012, Article / Letter to editor (Organza News, vol. 2012, iss. 9, (2012), pp. 2-4)In February 2007, I published a short review of the biography Jane Jacobs: Urban Visionary, in the Dutch weekly Intermediair. It began as follows: “The Jacobses are a close-knit, productive family. The most famous at this moment is perhaps my cousin Marc, chief designer for Louis Vuitton. My uncles Aad and Georges made a career for themselves in Dutch and Belgian business circles. The name of great-uncle Edgard P. might ring a bell among comic strip fans as the author of the renowned Blake & Mortimer series. But the one I’m most proud of is my American-Canadian great-aunt Jane who died last year.” I thought I had laid it on so heavily that nobody would believe that I was related to all these famous Jacobses. But people did believe it! I even received an email from a fellow professor from Delft, who was very impressed by the fact that I was related to the famous Jane Jacobs: “What a small world it is….”
2011, Part of book or chapter of book ()Aan het begin van de 21e eeuw toonden journalisten, wetenschappers en docenten grote belangstelling voor het gebruik van interactieve media onder jongeren. Deze belangstelling resulteerde in boeken, kranten en wetenschappelijke artikelen waarin de innige band tussen jongeren en deze media werd besproken. Benamingen zoals ‘net generation’ (TapscoC, 1998), ‘digital natives’ (Prensky, 2001) of ‘einstein-generatie’ (Boschma & Groen, 2006) deden ons geloven dat alle jongeren intensief en vaardig gebruik maken van een breed scala aan internetapplicaties en games. Het gevolg was een discussie die bekend werd als het ‘Netgeneratie-debat’. Dit debat beïnvloedde docenten in hun denken over de toepassing van internet en games als leermiddel. Vaak werd het Netgeneratie-debat geïnterpreteerd als een oproep tot radicale onderwijsvernieuwing. Deze interpretatie was gebaseerd op de stelling dat door het intensieve gebruik van interactieve media, Jongeren anders zouden gaan denken en leren dan voorgaande generaties. Soms werd zelfs geclaimd dat de hersenen van jongeren zouden veranderen door het intensieve gebruik van interactieve media. De publicaties binnen het Netgeneratie-debat bestonden zelden uit empirische studies. Desondanks werden de conclusies van deze publicaties op grote schaal als waarheid overgenomen. Dit leidde ertoe dat docenten en beleidsmakers problemen voorzagen in het aanspreken en uitdagen van toekomstige leerlingen en studenten. Zo werd in beleidsplannen van een aantal Nederlandse hogescholen gesteld dat studenten vanaf 2010 op een andere manier benaderd zouden moeten worden als gevolg van hun vaardig en ervaren gebruik van interactieve media. In dit hoofdstuk bespreek ik eerst op basis van wetenschappelijk onderzoek het gebruik van interactieve media onder jongeren. Vervolgens laat ik zien wat dit gebruik voor het onderwijs kan betekenen. Bij deze bespreking neem ik een constructief kritische houding aan ten aanzien van interactieve media als leermiddel: het is niet vanzelfsprekend dat interactieve media in alle gevallen tot beter onderwijs leiden, maar we moeten dit wel blijven onderzoeken en uitproberen.
2010, Book (monograph) Kunst Inclusief is een landelijk initiatief dat als doel heeft om kunstbeoefening door mensen met een beperking te bevorderen. Uit onderzoek blijkt dat de participatie van deze groep achterblijft. In een tweejarig project is onderzocht welke behoeften deelnemers hebben en hoe zij het beste ondersteund kunnen worden. Mensen met een beperking willen hun creatieve talenten ontwikkelen, maar hebben soms speciale wensen op het gebied van begeleiding en faciliteiten. In het project is op drie plaatsen in Nederland door middel van zogenaamde ‘ontwikkelwerkplaatsen’ geëxperimenteerd met vormen van samenwerking tussen ateliers in de zorg en kunsteducatiecentra. Door een kruisbestuiving van de werelden van kunst en zorg blijken er nieuwe mogelijkheden ontsloten te kunnen worden. Dit boek beschrijft de opbrengsten van de werkplaatsen en biedt aan professionals en organisaties allerlei handvatten om kunstbeoefening ‘inclusiever’ te maken.
2011, Article / Letter to editor (HAN Business Publications, vol. 2011, iss. 6, (2011), pp. 161-170)Ziekenhuizen hebben regelmatig te maken met zogenaamde onnodige ligdagen. Dit zijn dagen die patiënten om zorgredenen niet in het ziekenhuis hoeven te liggen. Voor zowel de patiënt als het ziekenhuis zijn deze dagen niet gewenst. Bij vooraf geplande opnames, bevinden de onnodige ligdagen zich vaak vooraan in het opnametraject. Met enige regelmaat worden patiënten opgenomen terwijl de uit te voeren onderzoeken nog niet gepland zijn. Wanneer er sprake is van spoedopnames bevinden de onnodige ligdagen zich meer aan het eind van het opnametraject. Bijvoorbeeld omdat de ontslagprocedures niet tijdig zijn ingezet. Voor het ziekenhuis betekenen deze situaties dat er niet goed gebruik wordt gemaakt van de capaciteit. Voor patiënten zijn dergelijke situaties, mede vanwege gezondheidsrisicos, niet wenselijk.
2011, Article / Letter to editor (Senior, vol. 2011, iss. 3, (2011), pp. 10-11)Het nieuwe kabinet heeft zijn voorkeur in de akkoorden die de basis vormen voor zijn optreden duidelijk gemaakt: kleinschalig moet het wezen, in de zorg én daarbuiten. Daarmee zingt het kabinet inmiddels mee in een groot koor. De voorkeur voor kleinschalige vormgeving van de zorg –we spreken hier met name over dementerendenis nagenoeg algemeen en slechts een enkeling heeft een andere partituur op de lessenaar staan. De vraag wordt dan actueel of het bij kleinschaligheid om een hype of om een meer bestendige voorkeur gaat. Om die vraag te kunnen beantwoorden is het van belang de achtergronden te kennen van het streven naar kleinschaligheid en te weten of de verwachtingen die overtuigde bestuurders, zorgverleners, cliënten en familieleden bij de introductie ervan koesterden in de praktijk ook daadwerkelijk uitkomen.
2010, Article / Letter to editor (Holland Management Review & Belgium Management Review, vol. 2010, iss. 132, (2010), pp. 8-17)De beleidsdiscussies over kennis en innovatie worden gedomineerd door dogma’s en axioma’s die zelden geëxpliciteerd worden. Het is daarom goed om bij het begin te beginnen. In 29 observaties schetst Dany Jacobs hoe de wereld van innovatie eruit ziet en welk soort kennis daarbij vereist is. Wat betekent tenslotte een en ander voor de organisatie van onderzoek en onderwijs? Bij ‘Innovatie’ gaat het bijvoorbeeld niet enkel over nieuwe producten en meer efficiënte productieprocessen, maar steeds meer vooral om transactie-innovatie: het onder de aandacht brengen van al die mooie innovaties en het soepeler laten verlopen van economische transacties. Minstens zo belangrijk als technologische kennis is daarom ook kennis over consumentengedrag en de werking van de economie en daarvoor noodzakelijke institutionele vernieuwing. Alfa- en gammakennis zijn dan ook minstens zo noodzakelijk als bètakennis. Voor het ‘Onderzoek’ betekent dit dat niet enkel moet ingezet worden op monodisciplinaire dieptespecialisatie, maar ook op probleem gestuurde combinatiekennis. Voor het ‘Onderwijs’ betekent dit vooral dat we professionals niet enkel tot supergespecialiseerde, monodisciplinaire ‘kopspelden’ moeten opleiden (die op een terrein heel sterk de diepte in gaan), maar vooral ook multidisciplinaire ‘punaises’: mensen die genoeg afweten van verschillende vakgebieden om toepassingsgericht bruggen te kunnen slaan waar die nodig zijn.
2013, Part of book or chapter of book (, pp. 13-20)Accreditatie en certificatie zijn twee begrippen met identieke betekenis1. De context kan evenwel verschillen. In Nederland gebruikt het onderwijsveld voornamelijk het begrip accreditatie, terwijl in het bedrijfsleven het begrip certificatie de boventoon voert. Omdat beide begrippen naar ons idee geen verschil uitmaken, hanteren we in dit artikel het begrip certificatie ook voor accreditatie (Kemenade, 2009 pp. 67-68). Certificatie is wijd verspreid. Zo is in het afgelopen jaar alleen al wereldwijd het miljoenste ISO 9001 – certificaat uitgereikt (ISO Geneve). Desalniettemin ondervindt certificatie veel kritiek. Bedrijven ervaren het proces als ondersteunend maar ook als beknellend2: vooral wanneer de betreffende organisatie al enige tijd in het bezit is van het certificaat, wordt de toegevoegde waarde als minder ervaren en de administratieve belasting als een last.
2007, Article / Letter to editor (Synaps, vol. 2007, iss. 23, (2007), pp. 7-11)Het hanteren van systemen bij kwaliteitsmanagement roept regelmatig vragen op. Heeft het wel nut of leidt het de aandacht van de essentie af? Ook het INK-model en kwaliteitssystemen als ISO of HKZ staan regelmatig ter discussie. medewerkers moeten namelijk wel kunnen en willen werken met de aangeboden modellen, technieken en instrumenten. Men noemt deze mensgerichte en veranderkundige kijk op kwaliteit de sociaaldynamische benadering.
2010, Article / Letter to editor (Nutrafoods, vol. 9, iss. 1, (2010), pp. 7-16)This review aims to integrate the present state of knowledge on lactate metabolism in human and mammalian physiology as far as it could be subject to nutritional interventions. An integrated view on the nutritional, metabolic and physiological aspects of lactic acid and lactates might open a perspective for innovative nutritional applications of lactates in health and wellness. Lactic acid was classically considered to be a dead end waste product of anaerobic glycolysis during severe exercise. Mammals, however, do not excrete lactate indicating that lactate cannot be considered as a dead metabolic end product. Despite a rapid and massive production of lactate, lactate is finally oxidized to the normal metabolic end products CO2 and H2O. Besides direct metabolic effects, nutritional applications of lactic acid and lactates are also considered in relation to dietary mineral supply. To the background that lactic acid is in fact a semi manufactured metabolic product, various nutritional applications are proposed in relation to metabolic training of athletes, modulation of metabolic rate, appetite control and excretion of faecal fat for weight management, lowering the glycemic index of bread and improved mineral supplementation in nutritional formulas for infants and people using proton inhibitors.
2008, Article / Letter to editor (International Dairy Journal, vol. 18, iss. 5, (2008), pp. 458-465)Lactose is a unique disaccharide, which occurs exclusively in the milk of mammals. It has wide applications as a food ingredient and in
pharmaceutical preparations. Discouragement of milk consumption, because of the existence of lactase deficiency in the majority of the world
population, is unjustified, because even in the complete absence of this enzyme, nutritionally significant volumes of milk, corresponding to about
11 g of lactose per day, are well tolerated, if the milk intake is distributed over the day and combined with meals.
2016, Article / Letter to editor (Building and Environment, (2016), pp. 243-252)This paper aims to address higher education students’ learning space preferences. The study is based on a survey that involved 697 business management students of a Dutch University of Applied Sciences. The research focuses on preferred learning spaces for individual study activities, which require concentration, and preferred learning spaces for collaborative study activities with peers, which require communication. The results show that students consider their physical learning environment to be relevant and assume that learning spaces contribute to the outcome of their study activities. In contrast to the literature, the findings reveal that learning space preferences of students cannot substantially be attributed to behavioral aspects, such as their individual preference for privacy, interaction, and autonomy, nor to aspects of the physical environment related to the perceived relevance of comfort, aesthetics, ICT facilities, and layout. Student characteristics, such as gender, age, study year, or living situation, have a significant, but limited influence on the learning space preferences of students. Students mainly prefer learning spaces related to their learning activities. Students prefer learning space at home for individual activities. For collaborative study activities with peers, they prefer learning space at the university. Public spaces are not popular for study activities. Overall, students particularly prefer quiet learning spaces with the possibility to retreat as an individual or as a small group. Apparently, learning space preferences are more related to perceived effectiveness rather than to experience value.
2011, Part of book or chapter of book (, pp. 63-78)The argument for many innovations in higher education provided by the Ministry of Education is the realization of a knowledge economy in the Netherlands (Ministerie van OC&W, 1999). A significant example of such an innovation to support the knowledge economy is the installation of professors (lectoren) at Universities of Applied Sciences (U.A.S.) (hogescholen) in 2001. The objectives of their research groups (kenniskringen) are: 1) development of knowledge to improve professional practice, 2) professional development of lecturers2 (hogeschooldocenten), (3) improvement of the curriculum based on practice-based research and professional experience, and (4) circulation of knowledge between society and U.A.S. Until recently U.A.S. in the Netherlands were teaching-only institutions. Since 2001 research has become part of their corporate identity (Ministerie van OC&W and HBO-raad, 2001).
2011, Part of book or chapter of book ()Leerlingen gaan naar school om zich te ontwikkelen en bepaalde leerdoelen te halen. Een kerntaak van het onderwijs is leerlingen hierbij te helpen. Leraren spelen hierin een belangrijke rol: zij stimuleren, begeleiden en sturen het leerproces waar nodig bij. Het (tussentijds) beoordelen van het leren is hierbij essentieel. Dit boek gaat ervan uit dat dit niet alleen de taak is van de leraar, maar ook van de leerlingen zelf. Door zelfreflectie, feedback van de leraar en evaluatie door medeleerlingen worden zij zich meer bewust van hun eigen leerproces en krijgen zij aanwijzingen voor het zetten van de volgende stap op weg naar het bereiken van hun leerdoel. Evalueren om te Leren biedt (aankomende) leraren theoretische achtergronden, praktijkvoorbeelden, handvatten en praktische instrumenten om leerlingen te helpen in hun ontwikkeling. De benadering van evaluatie, die ‘Evalueren om te Leren’ wordt genoemd, staat centraal in dit boek. De actieve rol van leerlingen hierin wordt sterk benadrukt.
2013, Article / Letter to editor (Opleiding en Ontwikkeling, vol. 2013, iss. 6, (2013), pp. 19-24)Mensen leren formeel, informeel, door ervaring, sociale interactie, theorie, refl ectie. Maar welke doelen dient dit leren en welke leervormen kun je daarbij kiezen? We presenteren een overzicht van leervormen en een praktisch kijkkader voor een bredere inzet en ondersteuning van leren.
2018, Part of book or chapter of book (Boei, F.; Willemse, M. (ed.), Kennisbasis Lerarenopleiders, Katern 5: onderzoek in de lerarenopleidingen, pp. 21-34)Lerarenopleiders en onderzoek hebben een relatie die niet altijd zonder problemen is. Dat is zeker voor een deel te verklaren vanuit de geschiedenis. In het overzicht dat Van Essen schrijft over 200 jaar leraren opleiden voor het basisonderwijs, noemt ze één constante. Er wordt al die tijd gezocht naar een gewenst evenwicht tussen theorie en praktijk (Van Essen, 1994; 2006). In dit hoofdstuk wordt vanuit een beknopt historisch overzicht de relatie tussen de onderwijs-/lerarenopleidingspraktijk en (onderwijs)onderzoek beschreven; de relatie tussen de praktijk van het opleiden en kennis als opbrengst van onderzoek. Uitgangspunt is dat een historisch overzicht een breder en meer genuanceerd perspectief biedt op de huidige verhouding tussen praktijk en theorie/onderzoek binnen de lerarenopleidingen en deze daardoor verheldert. In een korte inleidende paragraaf worden eerst de termen onderzoek(sopbrengsten) en opleidingspraktijk belicht. In de vervolgparagrafen wordt beschreven hoe onderzoek en de opbrengsten daarvan enerzijds en de praktijk waarin leraren worden opgeleid anderzijds zich altijd op enige wijze tot elkaar verhouden hebben. De tweede paragraaf gaat over het bijna vanzelfsprekend samengaan van praktijk en theorie in de negentiende eeuw. Als in de twintigste eeuw de roep om meer theorie in de opleidingen toeneemt, vindt men in de praktijk de dan aanwezige theorie niet altijd bruikbaar. Dat lijkt samen te vallen met de erkenning van pedagogiek als wetenschap in Nederland aan het begin van de twintigste eeuw en de behoefte en ook noodzaak zich als wetenschap in ontwikkeling afgezonderd van de praktijk te ontwikkelen. Theorie en praktijk groeien uit elkaar (paragraaf drie). In paragraaf vier wordt gerapporteerd over de ervaren noodzaak en behoefte aan het weer tot elkaar komen van onderzoek en opleidingspraktijk. Het verlangen daartoe leidt nog niet tot realisering. In een laatste paragraaf wordt vanuit het perspectief van de opleidingspraktijk beschreven hoe onderzoek daarin een definitieve en geïntegreerde plek kan krijgen.
2012, Part of book or chapter of book (Leren Faciliteren : Kan je onderwijs van morgen geven in gebouwen van gisteren?, pp. 87-103)Enigszins vreemd is het wel. Ondanks dat het onderwijs zich de afgelopen eeuw flink heeft ontwikkeld (Rietveld, 2003; Noordhoff, 2008) zijn schoolgebouwen eigenlijk niet zoveel veranderd. Pas de afgelopen 15 jaar is in het onderwijs getracht om vooral nieuwe onderwijsgebouwen beter aan te laten sluiten bij het veranderde onderwijs (Terpstra & Van der Voordt, 1993; Steijns & Koutamanis, 2005; Hertzberger, 2008; Verstegen (red), 2008; De Graaf, 2008). Lang niet al deze pogingen slagen, blijkt uit onderzoek (Steijns & Koutamanis, 2005).
2011, Article / Letter to editor (Schoolfacilities, vol. 2011, iss. mei, (2011), pp. 13)Een terugkerend thema in onderwijsland is het vinden van de balans tussen het doen van investeringen en de consequenties die beslissingen hebben voor uw exploitatie. Een gedegen facilitair plan helpt u om als school een goede gesprekspartner te zijn naar de gemeente die investeert, maar ook naar partijen die u inhuurt voor delen van de exploitatie. Het facilitaire plan is een handig hulpmiddel om de voorwaardenscheppende processen en middelen tegen het licht te houden en voor het maken van keuzes bij het opzetten of verbeteren van de facilitaire dienstverlening.
2010, Article / Letter to editor (Opleiding en Ontwikkeling, (2010))Zelfsturing in organisaties betekent werken met teams die gezamenlijken zoveel mogelijk zelfstandig werken aan de totstandkoming van eenproduct of dienst. In deze reportage wordt onderzocht welke consequenties dat heeft voor leren en opleiden.
2009, Book (monograph) Intreerede, in verkorte vorm gepresenteerd bij de aanvaarding van het ambt van lectoraat ‘Innovatie van Leren in Organisaties’ aan de Faculteit Educatie van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen op 2 november 2007
2009, Article / Letter to editor (Vuurvogel, vol. 2009, iss. 1, (2009))Jürg Thölke laat in een persoonlijk getint artikel zien, hoe hij als begeleider van in-compagny leerprogrammas voor de Nyenrode Business Universiteit en als lector voor innovatie van leren in organisaties, systemisch werk toepast, en wat de betekenis daarvan is voor de mensen waar hij mee werkt en voor zijn eigen persoonlijke ontwikkeling.
2011, Article / Letter to editor (O+G, vol. 2011, iss. 1, (2011), pp. 24-25)Artikel gebaseerd op een onderzoek gedaan door 4e jaars studenten aan de HBOV Nijmegen, in opdracht van het lectoraat Levensloopbegeleiding bij Autisme naar de visies van sleutelfiguren die betrokken zijn bij de begeleiding en behandeling van een persoon met ASS over levensloopbegeleiding.
2013, Book (monograph) De methode Lievelingsrollen is geschikt voor zowel kort- als langdurende therapieprocessen. En tevens geschikt voor allerlei doelgroepen. Ook de accenten van de attitude kunnen verschillen van enerzijds steunend-structurerend en orthopedagogisch werken binnen dito instellingen naar inzichtgevend-ontdekkend en reconstructief werken in meer psychotherapeutische instellingen. Bij steunend-structurerend zal het accent van de therapie meer op spelplezier liggen en bij ontdekkend-inzichtgevend meer op de inhoud van de rollen, het spel ermee en de betekenis daarvan. Hieruit blijkt dat de basis van de methode Lievelingsrollen heel werkzaam is voor vele doelgroepen. Ook is de lievelingsrol goed bruikbaar bij observatie in dramatherapie en diagnostiek in een behandelinstituut. De lievelingsrol kan gezien worden als metafoor voor de cliënt, de geschiedenis van die cliënt, het levensverhaal en het behandelproces. De lievelingsrol kan een schakel zijn om de impliciete kennis van de dramatherapeut in de behandeling te expliciteren. Daardoor is het een waardevolle methode om aan studenten dramatherapie te doceren en om hen daar zelf aan den lijve ervaringen mee op te laten doen. Het is bovendien heel leerzaam voor student-therapeuten om de methode beter te kunnen doorgronden en in de eigen beroepspraktijk toe te passen. Er zijn dus veel combinaties en variaties mogelijk op het oorspronkelijke model met de 10 spelregels zoals beschreven op pagina 44 van bijlage 1. Het spreekt voor zich dat de lievelingsrollen ook met nieuwe ontwikkelingen in het werkveld, zoals de schemagerichte therapie, goed te combineren zijn. Verder blijkt dat het therapeutische moment in lievelingsrollen een kernachtige waarde in zich heeft, door het direct opdoen van ervaring in en met de rol vanuit datgene wat een cliënt op een bepaald moment graag wil of leuk vindt om te spelen. Hierdoor zijn diverse combinaties en variaties met lievelingsrol als kern waardevol voor therapie.
2012, Article / Letter to editor (LogForum, vol. 2012, iss. 2, (2012), pp. 157-165)Logistic Service Providers main concern was to ensure reliability for a low price (Christopher, 2005). Dutch Logistic Service Providers still have these two aspects at the top of their list, but also have to take in a new aspect: sustainability. 88% Of the investigated Logistic Service Providers have included sustainability in the companys goals. These Logistic Service Providers have developed different strategies to achieve a higher level of sustainability. This paper presents the results of a study into what Logistic Service Providers say what they are doing, or intend to do, to improve sustainability for their transport services. In this way insight is given in the attitude of Dutch Logistic Service Providers towards sustainability and how they intend to translate this into business practise: internal solutions or new methods incorporating external partners. The investigation has shown that sustainability is handled by the logistics company as an integral part of the corporate strategy. In contrast, shippers depend in the choice of logistics services primarily on such classical aspects as the reliability or the price and the sustainability play a minor role.
2012, Article / Letter to editor (Journal of Sports Science and Medicine, vol. 2012, iss. 11, (2012), pp. 371-379)The purpose of the study was to evaluate the developmental changes in performance in a repeated-sprint ability (RSA) test in young soccer players of contrasting maturity status. A total of 83 regional level Portuguese youth soccer players, aged 11- 13 years at baseline was assessed annually. Stature, body mass, 7x34.2-m sprint protocol (25-s active recovery), 20-m multi-stage continuous shuttle endurance run and counter-movement jump (CMJ) without the use of the arms were measured. Fat-free mass (FFM) was determined by age and gender- specific formulas. Developmental changes in total sprint time across ages were predicted using multilevel modeling. Corresponding measurements were performed on an independent cross-sectional subsample of 52 youth soccer players 11-17 years to evaluate the predictive model. CA, CA2, maturational status (SA-CA), body size (mass and stature), FFM, aerobic endurance, lower limb explosive strength and annual volume training significantly improved the statistical fit of the RSA multilevel model. In late maturing athletes, the best model for predicting change in RSA was expressed by the following equation: 86.54 - 2.87 x CA + 0.05 x CA2 - 0.25 x FFM + 0.15 x body mass + 0.05 x stature - 0.05 x aerobic endurance - 0.09 x lower limb explosive strength - 0.01 x annual volume training. The best fitting models for players who were on time and early maturing were identical to the best model for late maturing players, less 0.64 seconds and 1.74 seconds, respectively. Multilevel modeling provided performance curves that permitted the prediction of individual RSA performance across adolescent years in regional level soccer players.
2009, Part of book or chapter of book (, pp. 279-283)Venticare geeft onder de naam Capita selecta ieder jaar een interessante verzameling artikelen uit op het gebied van de intensive care-geneeskunde. Alle artikelen zijn geschreven door deskundigen uit het vakgebied. De nadruk ligt op de praktische toepasbaarheid van de beschreven stof.
2012, Book (monograph) Deze handleiding is onderdeel van de training "Werken met sociale netwerken van mensen met een verstandelijke beperking" (zie link 2) en heeft tot doel om begeleiders en studenten te leren werken met het instrument MSNA-VB. Met dit instrument kan het sociale netwerk van mensen met een lichte verstandelijke beperking in kaart worden gebracht. Deze training maakt deel uit van het trainingspakket: Ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking: 4 trainingen in werken met sociale netwerken en aansluiten bij cliënten en hun ouders. Dit trainingspakket is ontwikkeld door het lectoraat Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Bijbehorende materialen: Bestand 1: Handleiding MSNA-VB Bestand 2: MSNA-VB instrument: werkmaterialen voor het werken met het MSNA-VB instrument (MSNA-VB kaart 1-2-3, Ecogram, Trap van Vijf,Wensenformulier). Bij deze handleiding hoort tevens een trainingsfilm met handleiding, getiteld: Afname van de Maastrichtse Sociale Netwerk Analyse voor mensen met een Verstandelijke Beperking (MSNA-VB). Voor de handleiding bij de trainingsfilm zie link 1. Via deze link is tevens de trainingsfilm beschikbaar. Inhoudelijke informatie: De MSNA is een instrument waarmee het sociale netwerk van personen in kaart wordt gebracht. De MSNA biedt een samenhangend geheel van nauwkeurige informatie over de kwaliteit van het sociale netwerk van een persoon en maakt zichtbaar in welke mate er sprake is van sociale integratie dan wel van sociaal isolement. De MSNA is ontwikkeld aan de Universiteit Maastricht. Aanvankelijk werd de MSNA toegepast bij psychiatrische patiënten. Later werd het instrument ook bij andere doelgroepen gebruikt, zoals cliënten van de reclassering waaronder brandstichters en drugsverslaafden, maar ook bij fybromyalgie patiënten, Keniaase straatkinderen en mensen met een verstandelijke beperking. Voor deze laatste doelgroep is de MSNA aangepast. De MSNA-VB ontstond: de MSNA,aangepast voor afname bij mensen met een verstandelijke beperking. In de MSNA-VB is meer gebruik gemaakt van visualisatie, de woordkeuze bij de vraagstelling is aangepast en er zijn enkele vragen toegevoegd. Er bestond reeds een handleiding voor de MSNA in het algemeen (Baars, 1997), maar gezien de wijzigingen aan het instrument om deze te kunnen gebruiken bij mensen met een verstandelijke beperking, was een specifieke handleiding voor deze doelgroep wenselijk.
2006, Article / Letter to editor (Facility Management Jaarboek, vol. 2006, (2006), pp. 8-10)De maatschappij dat ben jij. Daarmee probeert de overheid betrokkenheid van de burgers bij maatschappelijke vraagstukken te vergroten. Bedrijven geven hieraan invulling door op een maatschappelijk verantwoorde wijze te ondernemen.
2010, Article / Letter to editor (Jeugd in School en Wereld, vol. 94, iss. 7, (2010), pp. 12-16)In het primair onderwijs werken al jaren veel meer vrouwelijke dan mannelijke leerkrachten. Vooral de laatste twee decennia is het aantal vrouwen voor de klas sterk toegenomen. Feminisering van het leerkrachtencorps is geen goede ontwikkeling, maar minder kwalijk dan vaak wordt geschetst. leerkrachten moeten zich, ongeacht hun sekse, vooral richten op het meegeven van de juiste bagage aan jongens én meisjes.
2015, Article / Letter to editor (Journal of Corporate Real Estate, vol. 17, iss. 2, (2015), pp. 80-97)Purpose This paper aims to explore the management strategies of facility managers and corporate real estate managers to align corporate real estate (CRE) with the needs of their organization and the end users in a changing context. Design/methodology/approach The paper first outlines the theoretical issues of CRE alignment processes and the management of accommodation needs. It then presents the findings from a multiple case study in 14 Dutch Universities of Applied Sciences (UAS) from the perspective of the CRE/facility management (FM) manager. The empirical study is based on interviews and a questionnaire. Findings The theory shows three key process activities in managing the alignment of CRE with the needs of end users and the organization as a whole: coordination, communication and decision-making. The way organizations manage these process activities can be represented by eight opposite perspectives. These eight perspectives refer to two management strategies for CREM departments: an involvement-oriented strategy and a control-oriented strategy. Practical implications The distinguished eight management perspectives and two management strategies can be used by CRE/FM managers to reconsider their current approach for aligning CRE with the needs and requirements of the client, customers and end users. This is to improve the match between demand and supply to find future-proof accommodation solutions. Originality/value CREM issues and the effect of CRE on students and staff and vice versa is an underexposed topic in research in the field of higher education. There is still limited understanding of how to optimally align school buildings with education. The current study combines insights from other disciplines such as management and organization and information technology-alignment with insights from CREM theory.
2013, Article / Letter to editor (Tijdschrift voor Lerarenopleiders, vol. 34, iss. 3, (2013), pp. 55-66)Op de Nederlandse lerarenopleiding voor het basisonderwijs (de pabo) worden leraren opgeleid voor het onderwijs aan kinderen van vier tot twaalf jaar. Opleidingen verschillen wat betreft het tijdstip waarop wordt gekozen voor een leeftijdsspecialisatie. Nogal wat pabos laten studenten al in het eerste jaar van de opleiding kiezen omdat vooral mannelijke studenten een sterke voorkeur zouden hebben voor het oudere kind en opzien tegen het werken met kleuters. Mannelijke studenten zouden op de pabo meer gemotiveerd blijven als ze niet belast worden met een kleuterstage of onderwijs aan kleuters. Vanuit de onderwijspraktijk en zeker door de kleuterspecialisten wordt zon vroege specialisatie betreurd. Als er al vroeg op de pabo gekozen wordt, leren (mannelijke) studenten niet alleen te weinig over het leren van jonge kinderen maar ook te weinig over het specifieke van kleuteronderwijs om goed te kunnen kiezen. Bij een van de pabos, waar het keuzeproces vroegtijdig plaatsvindt is evaluatief en beschrijvend onderzocht of (mannelijke) studenten op dat moment al voldoende weten om weloverwogen te kunnen kiezen. We beschrijven wat uit de theorie bekend is over het keuzeproces en evalueren vanuit verschillende perspectieven de gevolgde werkwijze en de gevolgen daarvan op deze pabo.
2011, Article / Letter to editor (Zorg + Welzijn. Platform voor Sociale Professionals, vol. 2011, iss. 2, (2011), pp. 30-31)Hoe kunnen zorginstellingen inspelen op de toenemende en compexere zorgvraag en de toenemende variatie in het personeelsaanbod? Waar moet je als organisatie beginnen en hoe pak je dat aan? Een vraagstuk dat ook zorggroep Maas & Waal (zMW) bezighoudt. Daarom lieten zij onderzoekers van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) een studie verrichten naar medewerkersprofielen in de zorg. Zon profiel bestaat uit verschillende kenmerken die bepalend (kunnen) zijn voor een succesvolle samenwerking en voor de kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening.
2010, Part of book or chapter of book (, pp. 103-120)Elke docent kent wel een situatie- waarin hij geconfronteerd wordt met verschillende belangen die in sommige situaties leiden tot escalatie. Enkele worden dan op het hoogste niveau beslist. Studenten zijn het oneens met elkaar, met jouw tentamenvragen, met jouw beoordeling van hun werk of ze vinden jouw onderwijs maar niets (“Hier leren we niets van, meneer”). Er zijn ook studenten die willen onderhandelen over hun cijfer, want in hun optiek doet die beoordeling geen recht aan de prestatie die zij in hun optiek hebben geleverd. Daar ga jij dan niet in mee, want jij vindt dat je je keurig aan de regels hebt gehouden en dat het cijfer een afspiegeling is van hetgeen de student ook daadwerkelijk heeft laten zien. Een conflict ligt dan al gauw op de loer, want jij gaat niet mee in hun wens om een onderdeel van het onderwijs af te ronden. Hoe ga je nu met dit soort situaties om en welke middelen staan je ter beschikking om het ontstane conflict op te lossen dan wel hiermee om te gaan? En, dat is een cruciale vraag in dit artikel, welke bijdrage levert de methodiek ‘mediation’ tot een beter inzicht in de communicatieve vaardigheden van de docent die – met behulp van mediation bewuster – leert omgaan met zijn communicatierepertoire?
2009, Article / Letter to editor (Economisch Statistische Berichten (ESB), vol. 2009, iss. april, (2009), pp. 218-219)In 2004 werden door het Nederlandse Innovatieplatform (IP) vier sleutelgebieden aangewezen waar Nederland prioritair op zou inzetten. Dit betekende een behoorlijke omslag in het beleid, aangezien in dit land traditioneel grote weerstand bestaat tegen sectorspecifiek innovatiebeleid. Met deze keuze werd invulling gegeven aan het principe backing winners. Daarbij probeert men de bewezen sterke specialisaties van een land toekomstgericht verder te versterken. In tegenstelling tot de commissie-Wagner die in 1981 een soortgelijk voorstel deed, werd deze keer niet uitgegaan van objectieve criteria (Commissie Wagner, 1981). Er werd gekozen voor een bottom-up-benadering. Iedereen mocht mogelijke sleutelgebieden onder de aandacht brengen. Dat leidde tot niet minder dan 113 inzendingen.
2012, Book (monograph) Mensen maken beroepsonderwijs gaat over de kwaliteit van mensen die onderwijs geven. Die kwaliteit ontstaat niet vanzelf en die kwaliteit blijft ook niet vanzelf. Vergeleken met andere maatschappelijke sectoren kent de onderwijssector veel centraal geregelde afspraken die het personeelsbeleid sturen. Binnen de marges van de centrale wet- en regelgeving blijkt het evenwel goed mogelijk een eigen personeelsbeleid, respectievelijk een eigen HRM-beleid, vorm te geven. HRM-professionals en beleidsverantwoordelijken voor HRM vinden in dit boek een aantal voorbeelden uit de actuele HRM-praktijk in het onderwijs. De bijdragen zijn geschreven door HRM’ers uit de onderwijssector en onderzoekers van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
2011, Book (monograph) In dit boek wordt verslag gedaan van diverse onderzoeksprojecten op het gebied van menslievende professionalisering van beroepskrachten die in 2009 en 2010 zijn uitgevoerd door het lectoraat "Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking" van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Het doel van het lectoraat Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking is een bijdrage leveren aan de menslievende professionalisering van beroepskrachten door kennis te ontwikkelen,te genereren en te implementeren in de zorgverlening aan mensen met een verstandelijke beperking samen met de belangrijkste actoren: mensen met een verstandelijke beperking, hun ouders en de professionals.
2012, Article in monograph or in proceedings ()To many scholars and researchers in organisation and management studies, Bourdieu’s theory of practice as one of the grand sociological conceptual framework turns out to be an appealing toolkit to think with. What can Bourdieu’s theory of practice entail for moral climate theory as a relative new body of knowledge, and perhaps, vice versa? It is argued that, because of its lack of attention for the moral dimension, Bourdieu’s conceptual framework badly needs some extensions, notably a concept of moral capital. Moral capital as part of an individual’s habitus is put in order with the other forms of capital distinguished by Bourdieu. Next, it is transformed into an organisational concept being a part of an organisation’s (collective) habit. On its turn, moral climate theory can provide possible contents for organisational moral capital, more in particular, an institutional field-specific format for determining the required amount of moral capital an organisation needs to fulfil its essential tasks and assignment. This format also shows what the consequences are when organisations have either a deficit or a surplus of moral capital, when related to these tasks and assignments. Though Bourdieu’s conceptual framework is “good to think with”, one should not close one’s eyes for the pitfalls of using economist metaphors in areas not suitable for it, as it may work as a self-fulfilling prophecy.
2021, Article / Letter to editor (Int J Environ Res Public Health, vol. 18, iss. 10, (2021))Understanding motivation for exercise can be helpful in improving levels of physical activity. The Physical Activity and Leisure Motivation Scale (PALMS) measures distinct goal-oriented motivations. In this study selected measurement properties of the Dutch version (PALMS-D) are determined. Forward-backward translation was used for cross-cultural adaptation. Construct validity of the PALMS-D was assessed in five subsamples completing the PALMS-D and the Behavioral Regulation in Exercise Questionnaire (BREQ-3). The study population consisted of five samples recruited from different populations; samples consisted of runners, hockey players, soccer players, participants in medical fitness, and a sedentary group of young adults with low activity. A total of 733 participants completed the questionnaire: 562 athletes and 171 non-athletes. Exploratory for Analysis confirmed the original eight factors. Internal consistency of the subscales was high, except for Others' expectations. The a priori determined hypotheses related to differences between athletes participating in different sports were confirmed, as well as the hypothesis related to differences between amateur athletes, patients in medical fitness, and non-active participants. It was concluded that the Dutch version of the PALMS is an acceptable questionnaire with which to evaluate the individual motivation of athletes in the Netherlands, and discriminates between different leisure athletes, patients in medical fitness, and non-active youths.
2013, Article in monograph or in proceedings ()The construct of competence is explained through several approaches: individual, training, human resources, management, and entrepreneurial. Competences can be explained by different concepts such as knowledge, understanding, skills and behavior. In the literature there is a trend towards a holistic multidimensional approach. This paper focuses on a study to induce relevant competencies in the start-up process of entrepreneurs.
2008, Part of book or chapter of book (, pp. 213-220)Dit hoofdstuk beschrijft de mogelijkheden van multimedia en interactieve media, het tot stand komen van multimediaproducties en bespreekt de rol van de technisch communicator in een multimediaproject.
2013, Article / Letter to editor ((2013))Integratie van onderzoek in onderwijs is een hot topic bij de HAN. Veel opleidingen staan aan de vooravond van evaluatie en herijking van integratie van onderzoek in onderwijs. Deze integratie is complex en uitdagend. Zij vraagt veel tijd, energie en doorzettingsvermogen. In dit artikel wil ik u een preview van bronnen aanreiken om doelen van integratie voor uw opleiding scherp en passend te herijken/formuleren. En om meer vormen van integratie in overweging te kunnen nemen, dan we (expliciet) al kennen.
2011, Inaugural lecture Als student, lang geleden, leerde ik dat organisaties opgebouwd zijn uit sociale interacties; dat daarin omgevingscomplexiteit gereduceerd wordt waardoor organisaties grote prestaties kunnen neerzetten. Deze vroege kennismaking met Luhman (1970) krijgt een vervolg in mijn proefschrift midden jaren 80 van de vorige eeuw, waarin ik op basis van wetenschappelijke theorievorming en empirisch onderzoek constateer dat de GGz als sociaal en als cultureel subsysteem steeds steviger verankerd is in het leven van alledag. Ik voorspelde toen een forse groei van de GGz als sociaal subsysteem wat betreft zowel het domein alsook het aantal in behandeling zijnde cliënten (Hamers, 1987). Deze voorspellingen zijn dik uitgekomen; een korte termijn oplossing vanuit de overheid om die groei te beteugelen kon in deze in sociaal cultureel, politiek én monetair opzicht bijzondere tijd niet uitblijven. Mijn collega Bauke Koekoek gaat hier in een recente publicatie op in, maar schroomt daarbij niet de hand in eigen (GGz) boezem te steken (Koekoek, 2011).
2009, Article / Letter to editor (Huisarts en Wetenschap, vol. 2009, iss. 2, (2009), pp. 73-75)De Gezondheidsraad adviseert de minister van VWS om de voorlichting over het belang van extra vitamine D eenduidig te maken teneinde de inname ervan te stimuleren. Vitamine-D-tekort komt voor bij mensen met een donkere huidskleur, bij mensen die onvoldoende buiten komen, bij vrouwen die een sluier dragen, zwanger zijn of borstvoeding geven, en bij ouderen. Het hoogste risico hebben bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen, alsook jonge kinderen die geen vitamine-D-supplement of flesvoeding krijgen. Deze risicogroepen hebben dagelijks 10 of 20 microgram extra vitamine D nodig. Daarbij moet ook de calciuminname voldoende zijn.
2013, Part of book or chapter of book (, pp. 165-169)Het intermediair in de financiële dienstverlening speelt een belangrijke rol in de Nederlandse samenleving. De verkoop van financiële producten zoals verzekeringen, hypotheken, pensioenen, financiële planningen, etc. vindt grofweg op twee verschillende manieren plaats: hetzij rechtstreeks via de banken en verzekeraars (direct writing), hetzij via de financiële intermediairs. Een aantal ondernemingen benut beide manieren. Denk hierbij aan Achmea en de Rabobank; laatstgenoemde treedt bijvoorbeeld als intermediair op voor Interpolis. Drie op de vier huishoudens en nagenoeg iedere Nederlandse onderneming heeft één of meer verzekeringen afgesloten via een intermediair. Bij elkaar gaat €40 miljard premie via zo’n intermediair. Dat is meer dan de helft van alle schade-, leven- en zorgpremies in Nederland (Adfiz.nl, 2012). Veel consumenten vertrouwen kennelijk op de adviezen van financiële tussenpersonen.
2013, Book (monograph) This book is about narrative methods and narrative research. The word narrativity derives from the Latin word narrare, which means ‘to tell’. Narratives are present everywhere. They come in the form of fairy tales, drama, drawings, art, history, biography, myths and legends. Narratives can be found at all ages and in all societies. Stories have always played an important role in human life (Ten Holter, 2010). Simply put, a story is a sequence of coherent events. The following questions can usually be asked: How did it start? Then what happened? How did it end? (Bijl, Baars & Schueren, 2002). In the field of narratology, stories are the object of study and the focus is on the way in which these stories are told. Narratives are about biographical events as told by those who experienced them (Van Biene et al., 2008). They often have a time sequence; i.e. the narrator establishes a link between the past, the present and the future. People tell stories from a particular perspective. The narrator takes his or her own position in a story, but positions can also be assigned by others (e.g. the listener) (ibid). In addition to the narrator, narratives also include other parties; for example, a person may speak about their family or neighbours.
2013, Part of book or chapter of book (, pp. 65-76)Uit het onderzoek naar de mogelijkheden voor Staatsbosbeheer om de verschillende buitencentra in de komende jaren te transformeren tot rendabele profitcentra kan worden opgemaakt dat hier in het algemeen goede aanknopingspunten voor zijn. Wel zijn deze mogelijkheden sterk afhankelijk van de verschillende en uiteenlopende unique selling points per individueel centrum.
2013, Article / Letter to editor (Opleiding & Ontwikkeling, vol. 2014, iss. 4, (2013), pp. 8-14)Het lijkt zo logisch in een hedendaags leerprogramma voor jonge professionals: social media, games, social leren, e-learning, enzovoorts. Maar is dit ook wat deze groep zelf wil? Onderzoek naar de voorkeuren van jonge professionals levered verrassend "ouderwetse" uitkomsten op.