2013, Book review ((2013))Uitgangspunt van Aafke de Vor is dat trainers meer willen dan alleen een training geven. Ze willen de klant werkelijk helpen, uitgaande van de belangen van de deelnemers aan de training. Vragen waar elke trainer mee te maken krijgt zijn: wat wil de klant precies? Hoe is de situatie ontstaan? Welke mogelijkheden zijn er om het aan te pakken? Om welke competenties gaat het en welk resultaat heeft de klant voor ogen? Trainen met resultaat is bedoeld om met passie te trainen, met behulp van praktische handvatten - tips, checklisten,
modellen en werkvormen - om van klantvraag tot training te komen. Het boek is behalve voor trainers bedoeld voor iedereen die zich bezighoudt met leren (zoals docenten, opleidingsfunctionarissen, P&O’ers, managers en therapeuten). Aafke de Vor is zelfstandig trainer, coach, adviseur, supervisor en ontwikkelaar (zie www.aafkedevor.nl). Haar boek is geschreven vanuit de gedachte welk boek ze had willen hebben toen ze met dit vak begon en wat ze zelf had moeten ervaren en ontdekken wat ze niet geleerd had tijdens haar studie en niet kon lezen, doordat er geen boek over geschreven was (p. 15). Omdat ik zelf ook ooit beginnend trainer was, lijkt me dit een interessant vertrekpunt om haar boek te lezen.
2008, Inaugural lecture Intreerede uitgesproken bij het aanvaarden van het ambt van Lector 'Sport,
Voeding en Leefstijl' aan de Faculteit Gezondheid, Gedrag en Maatschappij van
de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen op 19 juni 2008
2011, Article / Letter to editor (M. Lunenberg en J. Dengerink (Eds), Kennisbasis lerarenopleiders, vol. 2011, iss. 32, (2011))Eén van de meest complexe uitdagingen waarvoor leraren en lerarenopleiders in hun onderwijspraktijk staan is de vraag wanneer leerlingen c.q. studenten daadwerkelijk hebben geleerd. Om te kunnen vaststellen wanneer iemand heeft geleerd, is kennis over beoordelingsprocessen en aanpalende leertheorieën essentieel. Deze kennis kan het beste beschreven worden aan de hand van de volgende vijf vragen: 1) Waarom wordt beoordeeld? 2) Wat wordt beoordeeld? 3) Hoe wordt beoordeeld? 4) Wie beoordeelt? en 5) Wanneer wordt beoordeeld? Alvorens de vijf vragen worden beantwoord, zal het begrip beoordelen beknopt worden gedefinieerd en geplaatst in een historische context.
2011, Book (monograph) De vraag ‘Wat is goed onderwijs?’ beantwoordt de pedagogiek met een wedervraag: ‘Waartoe dient het onderwijs?’ Ze stelt vragen als: Waar zijn de interventies en acties van het onderwijs dan op gericht en welke normatieve basis ligt aan die acties ten grondslag? Wanneer is er nu sprake van een ‘gelukt’ kind? Is een kind ‘geslaagd’ met een hoge Cito-score of een diploma van het middelbaar onderwijs? Als het zichzelf geslaagd voelt? Of als zijn of haar omgeving spreekt van een ‘actief, aardig en behulpzaam’ kind? Als het een mooie of zelfs succesvolle loopbaan ontwikkelt? Of gelden toch nog andere criteria? Het gaat zeker niet alleen om fundamentele, filosofische discussies, maar vooral ook om heel praktische zaken die om een antwoord vragen.
2009, Book (monograph) Dit boek zet de psychologische perspectieven op onderwijsleerprocessen uiteen. Op diverse manieren wordt de laatste stand van zaken weergegeven in gebieden van de psychologie die relevant zijn voor het onderwijs.
2012, Book (monograph) Wat is goed onderwijs? Deze vraag blijft de gemoederen volop bezighouden. Gelukkig maar, want zonder discussie over deze vraag is er ook geen goed onderwijs. In dit boek vind je niet ‘de definitieve waarheid’ over goed onderwijs. Die waarheden zullen we telkens opnieuw moeten formuleren op basis van relevante en actuele kennis.
2011, Article / Letter to editor (Onderwijs en Gezondheidszorg, iss. Volume 35, Number 4, (2011), pp. 19-23)De GGD Nijmegen heeft binnen haar diverse consultatiebureau-vestigingen cliëntbejegening vorm gegeven in een richtlijn, gebaseerd op de gespreksmethodiek van Muller (2001). De uitgangspunten daarvan vinden steun in de recente literatuur. Hoe door jeugdverpleegkundigen uitvoering wordt gegeven aan deze richtlijn is tegen het licht gehouden in het hier gerapporteerde praktijkonderzoek. In samenspraak met ouders zijn daartoe door consultatiebureau-professionals 27 criteria opgesteld. Op 12 daarvan scoort de uitvoering van de richtlijn op of boven de zelf gestelde 80%-norm. Bijvoorbeeld bij: ‘ Afname van de intervalanamnese met behulp van een checklist’. Een voorbeeld van een criterium waarop de onderzochte professionals de norm niet halen is ‘Checken bij ouders of alles begrepen is’. De uitkomsten van onze observatiestudie sluiten aan bij de actuele geluiden in de media over hoe ouders het bezoek aan het consultatiebureau ervaren. Tegelijkertijd laten ze zien hoe in samenspraak met ouders effectief kan worden gewerkt aan kwaliteitsverbetering van consultvoering.
2011, Book (monograph) In dit onderzoeksrapport wordt verslag gedaan van wat ouders van mensen met een ernstige verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen belangrijk vinden in de begeleiding van hun zoon of dochter. In dit onderzoek is aan ouders de ruimte gegeven om met eigen woorden de ideale begeleider voor hun zoon of dochter te beschrijven. Het onderzoek is uitgevoerd binnen het Euregioproject ‘Hand in Hand II’ door medewerkers verbonden aan het lectoraat ‘Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking’ van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Ouders werden geworven bij zowel Nederlandse, als Duitse zorginstellingen voor mensen met een verstandelijke beperking. In totaal hebben 19 Nederlandse ouders en 10 Duitse ouders deelgenomen aan dit onderzoek. De uitspraken van deze ouders zijn gescoord aan de hand van een betrouwbaar codeersysteem bestaande uit 40 codes. Deze 40 codes zijn vervolgens samengevoegd tot 6 categorieën van uitspraken. Analyses hebben zich gericht op de verschillende uitspraken van ouders, maar ook op deze 6 gemeenschappelijke thema’s binnen deze uitspraken. Uit de resultaten blijkt dat ouders de meeste uitspraken hebben gedaan over het thema dat te omschrijven was als ‘Cliëntgericht handelen van een begeleider’, vrijwel direct gevolgd door het thema ‘Relatie tussen begeleider en ouders’. Voor het al dan niet slagen van het cliëntgericht handelen en de relatie met ouders wordt door de ouders een verband gelegd met de mogelijkheden binnen het thema ‘Organisatie’, zoals een tekort aan personeel en tijdgebrek bij begeleiders. Tevens worden de thema’s ‘Voorwaardelijke aspecten voor het cliëntgericht handelen’ en ‘Directe leefomgeving van de cliënt’ gekoppeld aan het cliëntgericht handelen. Dit onderzoeksrapport ligt tevens ten grondslag aan het trainingspakket: Ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking: 4 trainingen in werken met sociale netwerken en aansluiten bij cliënten en hun ouders. Dit trainingspakket is ontwikkeld door het lectoraat Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
2017, Article / Letter to editor (Allesoversport.nl, (2017))Jongvolwassenen bevinden zich in de periode van 18-35 jaar vaak in de drukste periode van hun leven. Waar ze voor hun 18e jaar vaak nog thuis woonden, wonen ze nu vaak op zichzelf en maken zij verschillende levensgebeurtenissen mee in deze fase. In deze periode is deze groep nog jong en actief. Genoeg energie om voldoende te sporten en bewegen zou je denken. Toch heeft het sporten en bewegen in deze drukke levensfase te lijden onder een aantal zaken.
2012, Part of book or chapter of book (, pp. 93-112)Bij Arnhem Business School (HAN, FEM) wordt door overwegend Nederlandstalige docenten Engelstalig onderwijs gegeven aan studenten met uiteenlopende moedertalen. In opdracht van het instituut International Business & Communication werd deze meertalige communicatiesituatie vanuit het Lectoraat Human Communication Development in kaart gebracht met als onderzoeksvraag: Wat is de situatie bij Arnhem Business School op het gebied van de Engelstalige communicatie tussen docenten en studenten en waar liggen kansen voor verbetering? Een nulmeting van het taalniveau Engels bij docenten, focusgroepgesprekken met docenten en studenten, een aansluitend survey en enkele casestudies uit het bedrijfsleven vormen de basis voor het antwoord op deze vraag. De situatie wordt niet alleen belicht vanuit het oogpunt van het taalniveau Engels, maar ook vanuit dat van communicatiestrategieën en cultuurverschillen.
2021, Article in monograph or in proceedings (We hebben afgesproken dat…..”: hoe verantwoorden zorgprofessionals hun handelen in rapportages?)Van een gesprek met een cliënt naar een verslag: voor veel zorgverleners is rapporteren in het Elektronisch Cliënten Dossier (ECD) een dagelijkse noodzakelijke taak. Rapportages zijn een belangrijk instrument in de verantwoordingspraktijk van zorgprofessionals wat betreft kwaliteitsbewaking, evaluatie, en coördinatie (De Graaf et al., 2017: 11). Onderzoek geeft aan dat de rapportages lang niet altijd voldoen aan de gestelde eisen en dat er ruimte voor verbetering is in de scholing en training van schriftelijke communicatieve competenties van zorgprofessionals (Nelson & Weatherald, 2014). In deze verkennende studie stond dan ook de vraag centraal:
Hoe verantwoorden zorgverleners in de rapportages hun professionele handelen in de zorg aan de cliënt?
2009, Article / Letter to editor (Tijdschrift voor Lerarenopleiders, vol. 30, iss. 4, (2009), pp. 41-51)Pabo Arnhem van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en de basisscholen die behoren tot de Arnhemse stichting voor openbaar basisonderwijs De Basis hebben gezamenlijk een nieuw opleidingstraject opleiden in de school 1 (oids) ontwikkeld. Arnhemse pabostudentenkunnen aan het eind van hun eerste opleidingsjaar kiezen voor de opleidingsvariant oids of voor het al langer bestaande reguliere opleidingstraject. Tegenover het enthousiasme en de inzet voor de nieuwe opleidingsvariant bij bestuurders, managers en opleiders van zowel de lerarenopleiding als de deelnemende basisscholen is de desinteresse van studenten opvallend en teleurstellend. Er is in opdracht van het samenwerkingsverband onderzocht waarommaar zo weinig studenten kiezen voor opleiden in de school. Zowel de overheersende gedachte dat je binnen oids veel harder moet werken als het onvoldoende geïnformeerd zijn over deze nieuwe opleidingsvariant maken dat slechts weinig studenten ervoor kiezen. In dit artikel rapporteren we over het onderzoek naar het keuzeproces bij pabostudenten voor één van de twee opleidingsvarianten. In een inleidende paragraaf lichten we het probleem toe. Vervolgenswordt beschreven wat er vanuit de theorie bekend is over dit keuzeproces en hoe we tot de onderzoeksvraag zijn gekomen. We gaan in op de opzet van het onderzoek en vervolgens presenteren en bespreken we de resultaten. We sluiten af met conclusies, punten van discussie en aanbevelingen die ertoe kunnen leiden dat meer studenten in de toekomst kiezen voor het traject oids.
2017, Article / Letter to editor (Transport & Logistiek Magazine, vol. 2017, iss. 5, (2017), pp. 38)De Collegetour van het KennisDC Logistiek en KLN van 21 februari 2017, had als thema duurzaamheid. Dit thema werd ingeleid door docent van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Reinder Pieters. Hij ging in op de rol van duurzaamheid bij verschillende onderwerpen van logistiek. Er moeten nog stappen gezet worden in de logistieke sector, dat laten de in Parijs gemaakte afspraken zien volgens Pieters. Bij veel bedrijven wordt wel aangegeven dat duurzaamheid belangrijk is. Uit onderzoek blijkt echter dat dit in bijvoorbeeld aanbestedingen soms wordt meegenomen, maar in de uiteindelijke contactfase slechts zelden. Volgens Pieters zijn maatregelen op het gebied van verduurzaming terug te leiden tot een combinatie van efficiency, alteration en reduction.
2008, Part of book or chapter of book ()Eerst gaat de auteur in op het vraagstuk van persoonlijke ontwikkeling tijdens organisatieveranderingen. Vervolgens op het werken in rollenportfolio’s. Daarna worden de thema’s mondigheid en rollenportfolio samengevoegd in de stelling dat de mondigheid van mensen toeneemt als zij rollen vervullen in meerdere bedrijfsprocessen. Tot slot wordt deze stelling uitgewerkt naar het onderwijs.
2010, Book (monograph) In dit onderzoeksrapport wordt het eerste deelonderzoek beschreven van de onderzoekslijn ‘Sociale netwerken’. Dit is één van de onderzoekslijnen van het lectoraat ‘Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking’. Het onderzoek maakt deel uit van een promotietraject bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen in samenwerking met de Universiteit van Tilburg en is gestart in februari 2010 met een looptijd van vier jaar. In dit eerste deelonderzoek is geïnventariseerd op welke wijze professionals, bij de zorgaanbieders die participeren in het lectoraat, werken aan het in kaart brengen, betrekken, versterken en uitbreiden van de sociale netwerken van jongvolwassenen met een lichte verstandelijke beperking. Het onderzoek geeft een goed beeld van de werkwijze ten aanzien van het in kaart brengen, het betrekken, versterken en uitbreiden van sociale netwerken van jongvolwassenen met een lichte verstandelijke beperking. Uit het onderzoek blijkt dat het belang van sociale netwerken breed wordt onderkend, maar dat het in de praktijk van alledag vaak een complexe aangelegenheid is om hier ook vorm aan te geven. Tegelijkertijd zijn er ook bevorderende factoren benoemd die we in dit rapport toelichten aan de hand van veel mooie, inspirerende voorbeelden. Dit onderzoeksrapport ligt tevens ten grondslag aan het trainingspakket: Ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking: 4 trainingen in werken met sociale netwerken en aansluiten bij cliënten en hun ouders. Dit trainingspakket is ontwikkeld door het lectoraat Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
2012, Book (monograph) Deze trainershandleiding van de training "Werken met sociale netwerken van mensen met een verstandelijke beperking" maakt deel uit van het trainingspakket: Ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking: 4 trainingen in werken met sociale netwerken en aansluiten bij cliënten en hun ouders. Dit trainingspakket is ontwikkeld door het lectoraat Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Doel van de training Werken met Sociale Netwerken: (aankomende) professionals worden zich bewust van het belang en de structuur van sociale netwerken van cliënten. Ze krijgen handvatten om het sociale netwerk in kaart te brengen, te analyseren en uit te breiden/te versterken. Materialen behorend bij deze training: Bestand 1: Handleiding Trainer Bestand 2: Deelnemersinformatie Bestand 3: Powerpoints Sociale Netwerken Bestand 4: Werkmaterialen Verwante handleidingen: Maastrichtse Sociale Netwerk Analyse voor mensen met een verstandelijke beperking (MSNA-VB). Handleiding bij instrument MSNA-VB (zie link 1). Afname van de Maastrichtse Sociale Netwerk Analyse voor mensen met een Verstandelijke Beperking. Handleiding bij trainingsfilm (zie link 2). Zie ook het onderzoeksrapport: Werken met sociale netwerken in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Asselt-Goverts, I. van, Embregts, P., Hendriks, L. & Frielink, N. (2010)
2013, Book (monograph) Sprookjes appelleren aan de “doen-alsof” situatie, die echter de werkelijkheid soms pijnlijk nauwkeurig lijken te raken. Als een vervolg op “lievelingsrollen” lijkt ook dit boek een verdere bijdrage te kunnen leveren aan de ontwikkeling van de creatieve therapie. Zoals in het verleden ook storytelling een bijdrage heeft geleverd. Het is nu van belang om de diversiteit te gaan bundelen, immers wat lijkt er mooier dan dat je als patiënt/cliënt kunt werken met je eigen lievelingsrol in een sprookje waarbij je vervolgens ook nog je eigen “nieuwe”script kunt maken! (hetzij via storytelling, hetzij via fase 4 van het werken met sprookjes). Feit blijft dat voor uitvoering van deze methode tijd nodig is, die helaas steeds vaker minder voorradig is. Het blijft een boeiend fenomeen om je af te vragen of je dus met sprookjes kunt werken wanneer je beperkte tijd hebt. Dit boek is dan ook een pleidooi om tijd te hebben processen af te ronden, waardoor patiënten/cliënten kans krijgen om hun kwaliteit van leven werkelijk te verbeteren,of is dit een .......sprookje!
2009, Part of book or chapter of book (, pp. 45-66)In April 2005, the report titled ‘Internationals for SMEs’ was published (Braaksma 2005). The authors aim to focus on the ‘international’ in Small and Medium-sized Enterprises (SME), by giving an account of the professional profile of the more highly educated for international positions in SMEs. The definition of an ‘international’ is a graduate with an international education from higher professional educational institute who aims for an international position at a Small or Medium sized company. An ‘international’ employed in a small company is a colourful person: a “jack-of-all-trades”.
2013, Article / Letter to editor (Spine, vol. 38, iss. 25, (2013), pp. E1608-15)STUDY DESIGN: Systematic review. OBJECTIVE: To evaluate the validity of instruments that claim to detect submaximal capacity when maximal capacity is requested in patients with chronic nonspecific musculoskeletal pain. SUMMARY OF BACKGROUND DATA: Several instruments have been developed to measure capacity in patients with chronic pain. The detection of submaximal capacity can have major implications for patients. The validity of these instruments has never been systematically reviewed. METHODS: A systematic literature search was performed including the following databases: Web of Knowledge (including PubMed and Cinahl), Scopus, and Cochrane. Two reviewers independently selected the articles based on the title and abstract according to the study selection criteria. Studies were included when they contained original data and when they objectified submaximal physical or functional capacity when maximal physical or functional capacity was requested. Two authors independently extracted data and rated the quality of the articles. The included studies were scored according to the subscales "Criterion Validity" and "Hypothesis Testing" of the COSMIN checklist. A Best Evidence Synthesis was performed. RESULTS: Seven studies were included, 5 of which used a reference standard for submaximal capacity. Three studies were of good methodological quality and validly detected submaximal capacity with specificity rates between 75% and 100%. CONCLUSION: There is strong evidence that submaximal capacity can be detected in patients with chronic low back pain with a lumbar motion monitor or visual observations accompanying a functional capacity evaluation lifting test.
2015, Article / Letter to editor (Higher Education Research & Development, vol. 35, iss. 1, (2015), pp. 142-157)Higher education learning and teaching methods have changed while most educational buildings are still rather traditional. Yet, there is an increasing interest in whether we can educate todays higher education students in yesterdays buildings. This paper aims to contribute to this debate by studying the learning space choices of higher education students in relation to their learning activities, personal characteristics and other considerations that may play a role in choosing particular learning spaces. A diary research method was adopted, in which 52 business management students of a Dutch University of Applied Sciences participated. They reported which learning activities they worked on during a week, where and why there. The diary format builds on the literature from various disciplines and was used in combination with a questionnaire and interviews. The findings show significant correlations between the students’ learning space choices and their learning activities, their personal characteristics and their individual preferences. Because of the shift from a teacher-led approach to a student-led approach, higher education institutions need to provide more informal learning spaces in open areas and quiet learning spaces for individuals and small groups.
2012, Article / Letter to editor (Netherlands Journal of Critical Care, vol. 16, iss. 6, (2012), pp. 195-199)The implementation of rapid response systems (RRS) is based on the knowledge that deteriorating physiological processes are frequently present for hours or days before clear clinical deterioration is recognized [1,2]. It is assumed that this physiological deterioration is often treatable and that treatment will have greater effect when initiated early [3]. The RRS consists of an afferent limb, including “crisis detection” and “response triggering” and an efferent limb, the rapid response team (RRT) [4]. Even though robust evidence to support the effectiveness of the RRS is lacking [5-10] the system has been implemented worldwide. For example, Dutch hospitals are required to implement a patient safety programme including an RRS before 2013 [11]. This article explores the reasons why it is so difficult to prove the effectiveness of an RRS. We discuss the study designs that have been used and the various outcome measures in order to estimate the effects of an RRS. Finally, we make suggestions for future research.
2016, Book (monograph) Today’s world of work is characterized by high performance needs and demanding work hours. In order to remain competitive, organizations seek ways to promote a healthy and motivating work design for attracting and retaining a skilful and productive workforce. The rising number of dual-earner families calls for tools that enable a proper balance between work and family life. At the same time, modern information and communication technologies (ICTs) permit greater flexibility in the organization of work hours and work location. This context has drawn attention to worktime control (i.e., an employees’ possibility to control the duration, position and distribution of worktime; WTC) as a potential tool to improve or uphold employees’ health, work-nonwork balance, and work motivation in the demanding world of work. The aim of the current dissertation was to empirically examine the prevalence, associations and effects of WTC with regard to employees’ work-nonwork balance, health and well-being, and jobrelated outcomes (e.g., job satisfaction, job motivation, or performance).
2008, Article / Letter to editor (M & O: Tijdschrift voor Management en Organisatie, (2008))Ondertitel: Industriële productie zonder groepschefs. Een casestudie. Van het prototype van maakbaarheid – de industriële productie – is het de vraag of zij in de Westerse wereld nog toekomst heeft. Onder de naam offshoring is een nieuwe ronde gaande in het verplaatsen van productie naar vestigingen van het eigen bedrijf in lagelonenlanden. Velen suggereren dat we hier straks alleen nog het innovatieve denkwerk doen en dat al het maakwerk ergens anders plaatsvindt. Maar hoe zit het met de belofte van de negentiende eeuw dat de industriële productie door de economische logica van het kapitalisme zowel continue technologische ontwikkeling als nieuwe sociale verhoudingen tot stand brengt? Gaat deze belofte mee in de offshoring of gaan we dat hier nog meemaken?
2014, Article / Letter to editor (Opleiding en Ontwikkeling, vol. 27, iss. 1, (2014), pp. 6-11)Doordat er meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden bij individuele medewerkers komen te liggen, wordt zelfsturing steeds belangrijker. Wat heeft zelfsturing gemeen met leren? Hoe ontwikkel je medewerkers in het proces van sturing naar zelfsturing?
2011, Book (monograph) Dit onderzoeksrapport geeft een beeld van de belangrijkste competenties voor een begeleider, vanuit het perspectief van mensen met een lichte verstandelijke beperking en kan daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan het leerproces van (toekomstige) begeleiders om daadwerkelijk aan te sluiten bij de cliënt. Dit onderzoeksrapport ligt tevens ten grondslag aan het trainingspakket: Ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking: 4 trainingen in werken met sociale netwerken en aansluiten bij cliënten en hun ouders. Dit trainingspakket is ontwikkeld door het lectoraat Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
2012, Book (monograph) Deze trainershandleiding van de training "Zie mij als mens" maakt deel uit van het trainingspakket: Ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking: 4 trainingen in werken met sociale netwerken en aansluiten bij clienten en hun ouders. Dit trainingspakket is ontwikkeld door het lectoraat Zorg voor Mensen met een Verstandelijke Beperking van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Deze handleiding heeft tot doel om (aankomende) professionals bewust te maken van de invloed die zij kunnen hebben op de cliënt in zijn afhankelijkheid. Professionals leren welke competenties van belang zijn om hiermee om te gaan. Bijbehorende materialen: Bestand 1: Handleiding trainer Bestand 2: Deelnemersinformatie Bestand 3: Werkmaterialen Zie ook het onderzoeksrapport: Zie mij als mens! Belangrijke competenties voor begeleiders volgens mensen met een verstandelijke beperking. Roeleveld, E., Embregts, P., Hendriks, L., & Van Den Bogaard, K. (2011)
2012, Part of book or chapter of book (, pp. 121-136)In dit artikel wordt een case study beschreven van hoe bij een specifiek MKB bedrijf de huidige verkoopprocessen van handelsgoederen eruit zien, wat het verschil is met de inhoud van de handboeken en de praktijk, welke kritische succesfactoren en prestatie-indicatoren te ontwerpen zijn, welke verbetermogelijkheden voor de processen te bedenken zijn en hoe het proces doelmatiger ingericht kan worden. Het proces wordt grotendeels gedicteerd door de ERP software Baan IV, waar het onderzochte bedrijf sinds 2000 mee werkt. Na bestudering van de literatuur en de interviews met betrokken functionarissen blijkt dat de ISO handboeken en de praktijk op een tiental punten afwijken van elkaar. Eén daarvan is dat het handboek in het kader van klanttevredenheid voorschrijft dat de klant op de hoogte wordt gebracht indien een goed niet op voorraad is en dus de levertijd van één werkdag niet gehaald kan worden. In de praktijk gebeurt dat niet, het advies is om dat wel te doen en ten tijde van het schrijven van dit rapport is het advies al opgevolgd.
2010, Inaugural lecture Eeen bewerking van de intreerede van Huub Pijnenburg bij de aanvaarding van zijn lectoraat Werkzame Factoren in de Zorg voor Jeugd aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Dit lectoraat zoekt samen met de praktijk naar antwoorden op vragen over werkzaamheid van zorg voor jeugd, en wat dit betekent voor beroepskrachten en instellingen.
2010, Book (monograph) Evidence based werken in de zorg voor jeugd? Prima! Maar wat doen we met vragen als: - In wiens handen werken interventies; wat kenmerkt effectieve professionals? - Wat is de invloed van de werkalliantie van professionals en cliënten? - Waarom werken interventies, en onder welke condities? -Hoe kunnen we steunfactoren benutten in de leefomgeving van jeugdigen en opvoeders? - Wat betekent dit alles voor de manier waarop we hulp moeten organiseren en beroepskrachten moeten opleiden? Vijf bijdragen maken dit boek waardevol voor jeugdzorgprofessionals en studenten. Vijf auteurs die thuis zijn in veld en wetenschap laten hun licht schijnen over: - De samenhang tussen werkzame factoren, met nadruk op kenmerken van effectieve professionals en het belang van cliënt-hulpverlener-alliantie (Huub Pijnenburg) - Vernieuwende opvattingen over inrichting van contextuele jeugdzorg en niet-vrijblijvende samenwerking bij complexe hulpvragen (Jo Hermanns) - Mogelijkheden voor effectiviteitsverbetering, waaronder aandacht voor implementatie van effectieve interventies (Tom van Yperen) - Recente ontwikkelingen in het denken over evidence based practice en de zoektocht naar een werkzame alliantie tussen praktijk en wetenschap (Giel Hutschemaekers) - De samenhang tussen een integrale visie op jeugdzorg, belangen van overheden, en dimensies in werk en opleiding van beroepskrachten (Adri van Montfoort) De eerste bijdrage is een bewerking van de intreerede van Huub Pijnenburg bij de aanvaarding van zijn lectoraat Werkzame Factoren in de Zorg voor Jeugd aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Dit lectoraat zoekt samen met de praktijk naar antwoorden op vragen over werkzaamheid van zorg voor jeugd, en wat dit betekent voor beroepskrachten en instellingen. De factoren die de werkzaamheid van de psychosociale zorg voor jeugd beïnvloeden, laten zich kennen als een bonte familie. Meer kennis over de leden van deze familie en hun onderlinge band zal de werkzaamheid van de jeugdzorg vergroten. Want dat is en blijft de grote uitdaging: zorgen dat het werkt.