2010, Part of book or chapter of book (, pp. 143-160)Een bedrijf heeft competente medewerkers nodig om klanten te kunnen voorzien van goederen en diensten. Stel nu eens dat we een competente medewerker zien als een product. Niet omdat mensen producten zijn, maar omdat we de indruk hebben dat er met producten zorgvuldiger wordt omgesprongen dan met mensen. We nemen die zorgvuldigheid als minimum en stellen de vraag: In welk proces komt de competente medewerker tot stand? Dan zien we activiteiten van de leidinggevende, van collega’s, van de HR-afdeling, van trainers, van het (hoger, middelbaar en primair) onderwijs, van ouders, en niet te vergeten van de betrokkene zelf. En het valt ons dan op dat er geen regie is in deze keten van activiteiten die zorgt voor zorgvuldige afstemming. Het streven naar één regisseur is het najagen van een fictie. Maar accepteren we dan dat iedere schakel voor zichzelf werkt en niemand voor het geheel? Dan halen we niet de norm van de minimale zorgvuldigheid. Laten we dan serieus werk maken van het alternatief dat iedere actor een stuk regie pakt door zijn beslissingen te nemen met het oog op het optimaliseren van de hele keten en niet alleen van het eigen stuk daarin. Dan is iedere actor (bedrijf, school, uitzendbureau, individu enzovoort) verantwoordelijk voor het zoeken van samenwerking in het ontwikkelen van competente medewerkers. Geen enkele partij is eigenstandig in staat de geïntegreerde leersituatie tot stand te brengen die nodig is voor ompetentieontwikkeling, vandaar cocreatie. Hoe dan de spanning te hanteren tussen de verschillende paradigma’s? Het bedrijfskundige paradigma is gericht op werkprocessen, productiviteit, markt en geld verdienen. Het onderwijskundig paradigma is gericht op leerprocessen, competentie, studentenstromen en diploma’s. En dan heb je nog het leven zelf, van jongeren, van volwassenen, met keuzes die zich vaak aan beide paradigma’s onttrekken.
2010, Article / Letter to editor (M & O: Tijdschrift voor Management en Organisatie, vol. 6, iss. 4, (2010), pp. 66-82)Een bedrijf heeft competente medewerkers nodig om klanten te kunnen voorzien van goederen en diensten. Stel nu eens dat we een competente medewerker zien als een product. Niet omdat mensen producten zijn, maar omdat we de indruk hebben dat er met producten zorgvuldiger wordt omgesprongen dan met mensen. We nemen die zorgvuldigheid als minimumeis en stellen de vraag: In welk proces komt de competente medewerker tot stand? Dan zien we activiteiten van de leidinggevende, van collega’s, van de HR-afdeling, van trainers, van het onderwijs, van ouders, en niet te vergeten van de betrokkene zelf. Wie is er nu verantwoordelijk voor dat in dat hele proces zorgvuldig met de competentieontwikkeling van het individu wordt omgegaan? Terwijl in het geval van bijvoorbeeld een pak koffie activiteiten als telen van koffiebonen, branden, distributie en winkelverkoop duidelijk zijn afgestemd, is dit bij de HR-supply chain niet het geval. Het individu zelf dient regie over de eigen loopbaan te hebben, maar het vermogen tot regie is geen natuurgegeven. Bij kinderen niet en ook bij oudere medewerkers niet. Ons voorstel is dat iedere partij in de HR-supply chain een stuk regie pakt door zijn beslissingen te nemen met het oog op het optimaliseren van de hele keten en niet alleen van het eigen stuk daarin. Hoe dan de spanning te hanteren tussen het bedrijfskundig en het onderwijskundig paradigma? En dan heb je nog het leven zelf, van jongeren, van volwassenen, met drijfveren die zich vaak aan beide paradigma’s onttrekken.
2008, Article / Letter to editor (Tijdschrift voor Hrm, (2008))In 2006 is forse kritiek geuit op HR. Trude Maas, commissaris bij verschillende bedrijven en lid van de Eerste Kamer, opende het debat. In het tijdschrift HR Strategie stelde zij dat de HR-beroepsgroep te passief is: ‘Ik hoor HR nooit iets zeggen. Op geen enkel dossier.’ En organisatieadviseur Hans Strikwerda schreef enkele maanden later in Management en Consulting dat de HR-manager ‘een van de meest grijze figuren is die je als consultant kunt tegenkomen’. Hij spreekt over de ‘postmoderne aftocht van HRM’ en concludeert: ‘slaap zacht, personeelsfunctionaris’.